Vredeswacht

De blauwhelmen in Congo kan je moeilijk nog een vredesmacht noemen. Het enige wat ze lijken te doen is wachten tot de vrede komt. Zoals ooit iemand wachtte op Godot?

De moed zonk me in de schoenen toen ik dinsdagochtend de vertrekhal van de luchthaven van Entebbe bereikte. De taxichauffeur had nochtans meer dan behoorlijk werk geleverd. In minder dan een uur had hij me van bij me thuis in het noordwesten van Kampala naar Entebbe gebracht: een recordtijd. We reden natuurlijk tegen de stroom in van de pendelaars die massaal richting stadscentrum trokken.

De dag ervoor was ons secretariaat er niet in geslaagd mijn vliegtuigticket tijdig te bemachtigen. Door complicaties in de bank hadden ze meer dan twee uur moeten wachten op de deviezen, en intussen was het kantoor van Air Uganda al dicht. Gelukkig konden ze telefonisch nog een dienst bereiken die een reservatie kon doen, mits ik de dag erop bij het inchecken mijn ticket cash zou betalen.

Ik was blij dat de rit zo vlot was verlopen zodat er voldoende tijd zou zijn voor de formaliteiten, maar als ik me te voet vanuit de parking naar de ingangsdeur van de vertrekhal begaf, zag ik voor mij een lange rij van blauwhelmen in camouflagepak staan, letterlijk op een rij, met een armlengte afstand tussen hen in, zo gedisciplineerd dat ik moest terugdenken aan de rijvorming vroeger toen de schoolbel ging.

Ik kon een gevoel van onbehagen niet onderdrukken. Hier stonden ze dan, die goedbetaalde militairen die veel beloven aan de Congolese bevolking, maar als puntje bij paaltje komt zich verschuilen achter een zwak geformuleerd mandaat, en zich vorige week in Goma beperkten tot het observeren van hoe de M23-rebellen de stad zonder veel tegenstand innamen. Ik had maandag nog kwaad op mijn Facebookmuur geschreven: MONUSCO jaarbudget: 1.402.278.300 $, budget per dag: 3.841.858$, resultaat: 0.000.000. Waanzinnig hoeveel middelen die vredesmacht zonder macht kost, al elf jaar lang. Had Congo nog maar een kwart van dat budget kunnen gebruiken om te investeren in een republikeins leger, we zouden dat debacle van vandaag in Oost-Congo niet hebben moeten beleven. MONUSCO zet alleen maar budgetten om zonder iets op te bouwen, zonder zich overbodig zoeken te maken, zonder iets achter te laten, behalve dan wat afgeschreven legermateriaal wellicht en hier en daar een bastaardkind. Was het maar een indruk van mij, of zagen die gezichten er inderdaad schuldig uit? Ik zag niemand lachen, niemand deed hartelijk. Ze gingen het vliegtuig nemen richting Congo, richting rebellen. Dat is niets om vrolijk over te zijn.

Als ik achter hen zou aanschuiven zou het te lang duren eer ik aan de buurt kwam, dus besloot ik recht naar de ingang te stappen. Ik zag dat de twee bagagescanners waren geactiveerd. Eén werd gebruikt door de blauwmutsen, de andere door huiswaarts kerende toeristen. In een oogopslag zag ik hoe groot de stapel toeristenkoffers was, terwijl de soldaten blijkbaar erg licht reisden: kleine reistassen die erg vlot door de machine gingen. Ik aarzelde geen seconde, en sprong in een gat tussen de blauwmutsen. Een luchthavenbeambte kwam me meteen terechtwijzen. Met beide armen uitgestrekt zwenkend naar de rechterscanner trachtte hij me terug in het civiele gelid te krijgen. Met een meewarige blik op de piramide valiezen van de vakantiegangers zei ik beleefd dat dit toch geen verschil maakt, dat beide machines toch precies dezelfde zijn, hetzelfde kunen zien, en nog voor hij iets kon antwoorden verschenen mijn rugzak en computertas al op het controlescherm van zijn collega. Hij haalde zijn schouders op en draaide zich om.

Aan de balie van Air Uganda wachtte me een koude douche. De dame kon geen ticket uitschrijven, mijn reserveringscode kon ze niet gebruiken, ik moest me aanmelden op het kantoor van Air Uganda in het andere gebouw. En ik kon me maar beter haasten want de balie gaat dicht om kwart over acht, lachte ze me nog professioneel toe.

Vierklauwens raapte ik mijn spullen bij elkaar, legde aan de scannermensen van het vertrekgebouw uit dat ik nog geen ticket had en er weer uit moest, duwde mijn hele hebben en houden door de scanner in dat tweede gebouw –de terrorismevrees heeft de verdelers van luchthavenscanners geen windeieren gelegd – en holde de trap op naar het eerste verdiep. Ik vond het kantoor van Air Uganda meteen. En de bediende was nog vriendelijk ook.

Maar dan gebeurde het. Als het je ooit al overkomen is dan herken je meteen wat ik bedoel: dat plotse verstikkende gevoel dat er iets belangrijks ontbreekt, dat er iets niet klopt, dat er iets verdwenen is…

“Mijn mobiele telefoon”, prevelde ik als het besef ineens concreet werd, “iemand heeft mijn telefoon gestolen. Of ik ben hem verloren”.

Correct en vriendelijk zei de man me: “geef me uw nummer maar meneer, ik zal het eens opbellen, we vinden hem vast en zeker terug”.

Met een klein hartje dicteerde ik hem mijn nummer. Ik hoorde het signaal. Een mannenstem antwoordde meteen. Hij vroeg wie de telefoon had gevonden en waar de eigenaar hem kon ophalen. Hij fronste zijn wenkbrauwen bij het antwoord. “Wanji? Wanji…?” hoorde ik hem verschillende keren zeggen (de Oegandese variante van ons “wablief?”). Hij schudde zijn hoofd, reikte me de telefoon aan: “probeert u het eens, misschien begrijpt u wat hij bedoelt”.

Ik kon er compleet niets van maken. Of toch, ik begreep één woord: departure. Dus moest ik daar ergens mijn telefoon zien terug te vinden.

In zeven haasten en met mijn ticket op zak stormde ik weer naar de vertrekhal. Deze keer was de toeristenscanner vrij, maar geen van de scannermensen had een witte telefoon gevonden. Wel een zwarte, maar die was duidelijk niet van mij. Ook aan de balie hoefde ik niet te wachten, dezelfde dame als voordien was beschikbaar.

“U heeft hier ongetwijfeld mijn mobieltje teruggevonden”, glimlachte ik haar toe. Toen ze me niet-begrijpend aanstaarde was die lach gauw verdwenen.

“Iemand van de security”, dacht ik, nadat ik was ingecheckt. “Gauw, gauw”. Een grote ernstig kijkende man aanhoorde kalm mijn verhaal, en vormde prompt op zijn toestel mijn nummer. Minutenlang probeerde hij een gesprek aan te gaan met de beantwoorder. Ik hoorde hem in het Luganda proberen, in het Luo en in het Runyankole. Toen stak hij me zijn telefoon toe. “Ik denk dat hij Frans spreekt”, zei hij met neerhangende mondhoeken.

“O, maar dat ken ik wel!”, zei ik blij. “Parlez-vous français, monsieur?”.

De stem aan de andere kant klonk verbauwereerd. “Please speak English sir”. Plots begreep ik alles klaar en duidelijk. Het was een andere stem. “Ik heb de telefoon overgenomen van een Nepalese blauwhelm, meneer, op zijn verzoek. Hij spreekt geen Engels en al helemaal geen Frans. Hij vraagt u snel naar de vertrekhal te komen om uw telefoontoestel op te halen.”

Mijn hart sprong op in mijn keel. Ik legde het snel uit aan de veiligheidsman, en samen beenden we gauw de vertrekhal in, zonder enige controle van mijn papieren, om er zeker van te zijn dat we hem nog tijdig konden onderscheppen.

De blauwmutsen waren al aan het inschepen via een speciale VN-poort. Uit een groepje van een dertigtal soldaten stapte een jonge kerel met een fijn snorretje naar me toe, met mijn telefoontoestel in de hand. Ik dankte hem uitbundig, en schudde hem nog eens krachtig de hand. Hij bleef maar naar de grond kijken.

Als ik mijn plaats aan het vliegtuigraam had ingenomen vroeg ik me nog af of hij mijn toestel nu had gevonden of weggenomen. En waar en wanneer? Ik zal er nooit achterkomen. Ik was gewoon veel te blij met de goede afloop om er lang over te piekeren.

Terwijl de wolken als vlaggenschepen in mijn ooghoek voorbij zeilden, nam ik de lectuur door die ik gisteren had uitgeprint voor onderweg: “Congo-crisis toont failliet aan van internationaal militair beleid”, van Maria Eriksson Baaz en Judith Verweijen.

De auteurs, die stellen dat de overname van Goma door de rebellen de mogelijkheid om te breken met de vicieuze cyclus waarin opstandig geweld alsmaar weer politiek wordt beloond nu wel erg klein maakt, leggen de verantwoordelijkheid hiervoor niet enkel bij het ondermaatse bestuur van Kabila. Ook de ‘internationale gemeenschap’ draagt een belangrijk deel van de verantwoordelijkheid voor het beschamende optreden van het Congolese leger.

Volgt een analyse van de struisvogelpolitiek van Europa, Monusco, België en andere bilaterale donoren die steun verleenden aan het eengemaakte leger, terwijl al snel duidelijk was dat er geen sprake was van integratie, maar van een CNDP-leger binnen een FARDC-leger dat de belangen van buurlanden Rwanda en Oeganda mee moest bewaken. Door de aparte aanpak van elke donor zonder een gemeenschappelijk plan werden de regimenten eerder concurrenten van elkaar dan onderdeel van een gestroomlijnd geheel. Voeg daar aan toe dat de blauwhelmen en het leger eigenlijk elkaar wantrouwden, en dat de reguliere soldaten MONUSCO zien als een bende lafaards die meteen doen of hun neus bloedt als de strijd wat heet wordt, terwijl hun makkers sneuvelen in bosjes, en je hebt een goede verklaring waarom de samenwerking tussen de twee legers niet goed verloopt.

Dat iedereen nu eens zijn verantwoordelijkheid opneemt, besluiten de auteurs van dit hoogst leesbare artikel. In plaats van alle schuld naar het Congolese leger toe te schuiven dringt een oplossingsgerichte gecoördineerde aanpak zich op, hoe slecht de kaarten intussen ook liggen voor een werkbare billijke onderhandelde uitweg. Veel zal ervan afhangen of Rwanda zijn militaire steun aan M23 zal willen stopzetten, en ook of MONUSCO eindelijk ernstig werk wil maken van zijn chapter VII mandaat. Want anders is het ongetwijfeld beter om het mandaat grondig te herzien, bescheidener te maken, meer coherent en realistisch, opdat de blauwhelmen niet langer zouden worden gezien als een onbetrouwbare partij.

Als ik de laatste regels van het artikel liet tot me doordringen, zag ik in gedachten opnieuw de groep Nepalezen met hun sombere gezichten. Geen Frans en geen Engels kunnen spreken, laat staan een van de lokale talen, en je dan in zo een wespennest gaan steken, het is inderdaad geen vrolijk vooruitzicht. Ik voelde me ineens veel milder worden. Enkele dagen geleden had ik me nooit kunnen inbeelden dat ik zo snel nog uit eigen beweging de hand van een lid van Monusco zou schudden. Je ziet het: het leven zit vol verrassingen.

Mijn blik gleed door het vliegtuigraam. Daar, in volle glorie, lag Dar es Salaam te schitteren in het zonlicht. “Laat dit geen toeval zijn”, dacht ik bij mezelf. Dar es Salaam, huis van de vrede, moge dit bij uitbreiding ooit, en liefst zo gauw mogelijk, een naam worden die opgaat voor het hele Afrikaanse continent.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.