Afghanistan: De oorlog die niet verloren mocht worden

‘Het is hier, in dit uitzonderlijke stuk woestijn, dat de toekomstige veiligheid van de wereld vorm krijgt’, zei Tony Blair eind 2006 op bezoek bij de Britse troepen in Zuid-Afghanistan. De Afghanen vrezen dat de sleutelrol die hun land toebedeeld krijgt in de geopolitiek van de 21ste eeuw allesbehalve een zegen is. Zij willen de wereld niet redden, ze willen scholen, elektriciteit, gezondheidszorg.
Gie Goris ging op bezoek bij de Belgische militairen in Kaboel en Kunduz en sprak met de Afghaanse burgers rond wie de hele Navo-operatie zou moeten draaien.

Lees ook de extra web-artikels De Taalstrijd en Harten en geest (hiernaast)
  • gie goris gie goris
‘U komt uit Brussel?’, reageert Younus Payab, assistent directeur van het VN ontwikkelingsprogramma in Afghanistan, op het visitekaartje dat hij toegeschoven krijgt. ‘Brussel is héél belangrijk voor de beslissingen die de regering in Kaboel neemt.’ Payab verwijst daarmee niet naar de invloed van Guy Verhofstadt op Hamid Karzai, maar naar het feit dat de Europese Unie met 3,6 miljard euro hulp in de periode 2002-2006 een zwaargewicht is in het Afghaanse donorlandschap. Hij weet ook dat de Navo hoofdkwartier houdt in Brussel. En die Navo leidt de militaire stabiliseringsoperatie ISAF (International Security Assistance Force), waarbij op dit moment meer dan 32.500 militairen uit 37 landen betrokken zijn.
België maakt deel uit van Brussel, dat is meteen duidelijk als je de ISAF-basis aan de internationale luchthaven van Kaboel binnen wilt geraken. Aan alle ingangen van die multinationale legerbasis zorgen Belgische militairen voor controle en veiligheid. De inrit die wij nemen, is een slingerend weggetje, afgezet met metershoge zakken zand, prikkeldraad en beton. Eenmaal voorbij de buitenwachters moet je te voet een zandzakkentunnel in waar opnieuw twee Belgen, achter kogelvrij glas en in volle uitrusting, je papieren en contacten controleren.

Kapitein Haddock in Kaboel


Met zo’n 333 zijn ze in Afghanistan, de Belgische ISAF-soldaten. Het overgrote deel van dat contingent is gestationeerd op KAIA, Kabul International Airport, een basis die in totaal zo’n 1800 soldaten herbergt. Officier Lennie De Brandt geeft me een rondleiding. Ze is verantwoordelijk voor de aankopen, maar uit veiligheidsoverwegingen mag ze de stad niet in. Dat geldt overigens voor alle ISAF-militairen in Afghanistan, wat betekent dat de contacten met de Afghaanse werkelijkheid beperkt zijn tot gepantserde en gewapende ontmoetingen of tot het wekelijkse marktje met artisanaat op de basis. Niet dat daar iemand over klaagt.
De containers die dienst doen als slaapvertrekken voor de Belgen zijn uitgerust met een gratis internetaansluiting, de schrijnwerkerij draait op volle toeren om een nieuwe “kliniek” te installeren waar militairen en uitzonderlijk ook burgers verpleegd worden, in de garage worden pantserwagens en jeeps hersteld en de enorme gemeenschappelijke refter biedt ‘s middags een uitgebreid buffet Europese en Aziatische gerechten en een ruim assortiment nagerechten aan -de term soldatenkost is dringend aan een nieuwe invulling toe. 

Trefpunt voor “onze jongens en meisjes” is de Comic Bar, waar onder andere kapitein Haddock de bezoekers attendeert op de twee zaken waarin de Belgae fortissimi sunt: strips en bier. Maar omdat het nog vroeg in de ochtend is, trakteert luitenant-kolonel Serge Vassart op koffie. ‘Wij zijn hier om rust en stabiliteit te brengen in een land dat door dertig jaar oorlog tot een puinhoop herleid is’, zegt hij. ‘Maar wij komen niet bepalen wat goed is voor Afghanistan, dat moeten de regering, het parlement en het volk zelf doen.’
Het aantal aanslagen en gewapende botsingen met opstandelingen is hand over hand toegenomen, toch vindt Vassart dat de Navo goed bezig is door de klemtoon te verleggen van louter milkitaire aanwezigheid naar steun voor heropbouw en ontwikkeling. ‘Europa had zeker tien jaar en massale buitenlandse investeringen nodig om te bekomen van vijf jaar oorlog, dan kan je je voorstellen waar Afghanistan voor staat. Europa en de VS zouden moeten beseffen dat er veel meer moet gebeuren voor dit land, vooral op het vlak van de heropbouw.’

Factor 4


In de noordelijke stad Kunduz is een vijftiental Belgische militairen gestationeerd in het Provincial Reconstruction Team (PRT) dat geleid wordt door het Duitse leger. Hun voornaamste opdracht is ontmijning, niet om velden toegankelijk te maken voor boeren -dat doet de ngo Halo Trust die daarvoor 200.000 euro Belgisch ontwikkelingsgeld krijgt- maar om de militaire operaties te beveiligen. De winderige hoogvlakte waarop de Duitsers een heel nieuw kazernecomplex bouwden, was in de jaren tachtig de legerplaats van 30.000 Sovjetmilitairen. Zo nu en dan moet er nog eens een achtergebleven springtuig opgeruimd worden.
Voor de rest moesten de Belgen vorig jaar 35 explosieven onschadelijk maken, zeggen adjudant Vanhaeverbeke en kolonel Haustrate. Een overzichtelijke opdracht, zo lijkt het, maar het belet niet dat Kunduz een gevarenfactor 4 meekreeg op een schaal van 5. Dat levert een gemiddelde premie van 1200 euro per maand op voor een Belgische ISAF-militair. Daarvoor willen ze het wel doen, onze jongens en meisjes.

Luitenant-kolonel Jörg Langer, persverantwoordelijke van Kunduz PRT, bevestigt dat de reputatie van Kunduz als rustige en veilige provincie maar gedeeltelijk terecht is. ‘Er worden relatief weinig aanslagen gepleegd, maar we weten wel dat er heel wat gewapende groepen actief zijn in onze regio. Dat zijn zowel bendes die opium over de grens naar Tadzjikistan smokkelen als politieke groepen, en vaak zijn de scheidingslijnen tussen beide niet zo duidelijk. We treden niet tegen hen op, omdat dat onze taak niet is en omdat we de relatieve rust niet nodeloos willen verstoren.’
Op mijn vraag over hoeveel gewapende groepen het in Kunduz gaat, wil Langer niet antwoorden. Meer dan vijftig? ‘Zéker meer dan vijftig’, antwoordt hij, opgelucht dat ik niet nog hoger geschat had. Er is, met andere woorden, niet veel nodig om tot gevarenfactor 5 te komen.

Het licht ging uit


Een scherpe wind jaagt fijne sneeuw door de straten van Kunduz. De hele dag leek het licht niet verder te geraken dan een prille ochtendschemering en tegen vijf uur is de avondschemering alweer overgegaan in een van Afghanistans lange, onpeilbare nachten. In de hoofdstraat lokken drie gekleurde buislampen de passanten naar de patisserie. Een luidruchtige generator zorgt voor de noodzakelijke stroom. De overige winkels en kraampjes in de bazaar van Kunduz worden enkel verlicht met gaslantaarns en petroleumlampen.
De stad heeft pas sinds 2003 elektriciteit en de Navo-militairen zijn behoorlijk trots op die verwezenlijking, maar het wonder van de vooruitgang laat het vanavond en vannacht afweten. De flikkerende duisternis past perfect bij het geluid van de paardenkarren en bij het zachte bieden en tegenpruttelen waarmee kopers en handelaars de dag alsnog gunstig willen afsluiten.

Abdul Zahid vertelt bij een glaasje groene thee dat hij eigenlijk al 24 jaar in Karachi, Pakistan, woont. Twee van zijn broers wonen ook in Pakistan, twee andere broers wonen in Duitsland. Of hij ook zussen heeft, vertelt hij er niet bij. Abdul Zahid ziet maar uit één oog als het over mensen gaat. Als ik een foto van hem maak, zegt hij dat ik die aan mijn zoon, schoonzoon en kleinzoon moet tonen. Dat ik ook een vrouw en twee dochters heb, geeft duidelijk geen pas. Hij is terug in Kunduz, niet uit nostalgie want hij kan niet genoeg de lof zingen van zijn nieuwe vaderland, maar omwille van een ernstig probleem met de grond die zijn familie nog steeds bezit in Kunduz, of tenminste, meent te bezitten. Want er zijn kapers op de kust.

Opgestaan is plaats vergaan


Het probleem is wijdverbreid in Afghanistan. De opeenvolgende oorlogen, conflicten en omwentelingen hebben vele miljoenen Afghanen tot vluchtelingen gemaakt. Begin jaren negentig waren dat er meer dan 6 miljoen in buurlanden Pakistan en Iran, en dan waren er nog de ontheemden die binnen de landsgrenzen naar een veilig onderkomen zochten. Sinds eind 2001 keerden al meer dan 4,5 miljoen Afghanen terug naar hun land, volgens de VN vluchtelingenorganisatie UNHCR, maar ze vinden daar hun huis of haard niet altijd ongeschonden terug.
Onder andere daardoor hebben veel terugkeerders de neiging om naar de steden te trekken, waar ze de al rampzalige werkloosheid komen vergroten en de etnische verhoudingen verstoren. Met name Pashtun nieuwkomers in noordelijke steden als Kunduz komen daardoor in de problemen. De Taliban waren immers voor het overgrote deel uit het zuiden afkomstige Pashtuns, terwijl de Oezbeken, Turkmenen, Tadzjieken en Hazaras in het noorden flink te lijden hadden onder het ijzeren regime van Mollah Omar en zijn Arabische bondgenoten.

Abdul Zahid, zelf een etnische Tadzjiek, wil het echter niet over stammen of volkeren hebben. Het enige wat voor hem telt, is dat hij juridische erkenning krijgt van een oud papier waarop staat dat de goed gelegen grond in het centrum van de stad inderdaad aan zijn familie toebehoort. Dan kan hij zo snel mogelijk terug naar zijn gezin. Om de hoogdringendheid daarvan te onderstrepen, haalt hij uit zijn portefeuille een wonderlijk goed bewaarde foto van zijn vijfjarige, jongste dochter. Zelfs een extreem patriarchale maatschappij is niet opgewassen tegen de charmes van jongste dochters.

Een eindeloze winter


Onder de voorbijschuivende sneeuwwolken hangt een bruine, allesomvattende stofwolk. Enkele dagen later zakken de wolken om in dikke vlokken op Kaboel neer te dalen en is er van licht al helemaal geen sprake meer. Het stof is weliswaar weg, maar modder vult nu het hele vergezicht. Overigens lijkt heel Afghanistan opgetrokken uit leem en aangestreken aarde. Langs de weg van Kunduz naar Kaboel versmelten de boerenerven met de aarde waarop ze gebouwd zijn. De kleine woningen zijn gevat in gesloten, lemen wallen. De enige kleur in het landschap komt van de -altijd gesloten- ijzeren poorten van die woonerven. Met fel rood, blauw of groen accentueren zij de extreme scheiding tussen buiten en binnen, tussen openbare ruimte en privéruimte, tussen mannenwereld en vrouwenwereld. Met het dalen van de temperatuur, stijgt de uitzichtloosheid. Afghanistan lijkt verdwaald in een eindeloze winter die zelfs met het wisselen van de seizoenen niet meer kan overgaan.

Het leven is dodelijk


Ze is vijf jaar oud, schat ik, en ze lacht met een perfecte mix van vriendelijkheid en verlegenheid die al laat vermoeden dat ze over tien jaar haar blik zal neerslaan of verbergen. Omdat ze verantwoordelijk is voor de eer de van de familie. Uit schaamte voor haar ontluikende seksualiteit. Maar vandaag huppelt ze onbezorgd tussen de plassen die de smeltende sneeuw in haar modderige straat achterlaat. Als ik een opmerking maak over het feit dat ze op blote voeten loopt, zegt mijn vertaler: ‘Yes, more stronger!’
Dat de Afghanen die hun kindertijd overleven sterker zijn dan de gemiddelde Europeaan wil ik best geloven. Alleen haalt één op vijf van de kinderen hier zijn vijfde verjaardag niet en ligt de gemiddelde levensverwachting met 44,5 jaar meer dan vijf jaar lager dan het gemiddelde in de minst ontwikkelde landen. Afghanistan scoort trouwens op zowat alle punten van menselijke ontwikkeling onder de laagste gemiddelden.
De lijst schokkende statistieken is ondraaglijk lang. Het gemiddeld jaarinkomen per hoofd ligt in Afghanistan op 190 dollar. 115 van de 1000 levend geboren baby’s sterft na de geboorte en 1900 moeders op 100.000 sterven in het kraambed, in de bergprovincie Badakshan loopt dit sterftecijfer zelfs op tot een onvoorstelbaar 8000 per 100.000. Vergelijk: in België is de kans dat een moeder bij de bevalling sterft 10 op 100.000. 60 procent van de bevolking beschikt niet over betrouwbaar drinkwater, 50 procent van de bevolking lijdt aan chronische ondervoeding en maar 12 procent heeft aanvaardbaar sanitair. Slechts 29 procent van de Afghanen kan lezen en schrijven, en voor vrouwen is dat amper 14 procent. Het blootsvoetse meisje tart al die statistieken en hinkelt een eind weg, dieper Lakanchel in.

De regering zwijgt


Lakanchel is een dorp dat 20 kilometer buiten Kaboel ligt, langs de hoofdweg naar Jalalabad. Vlakbij liggen enorme kazernes van het Afghaanse leger en van de door de Navo geleide International Security Assistance Force (ISAF). Hun vrachtwagens, jeeps en oorlogsmaterieel allerhande denderen dagelijks voorbij de deur van Haji Amir Mohammed Lakanwal. Hij steekt het gaskacheltje aan en schuift dat tot vlakbij de not so strong bezoeker. Lakanwal leidt  de lokale jirga, een raad van ouderlingen die toeziet op het welzijn van de gemeenschap, interne conflicten beslecht en onderhandelt bij externe conflicten.
De andere maleks hurken bij op de matten, delen het brood, de groene thee en de yoghurt en ze knikken om ter felst als Mohammed Lakanwal tegen het einde van de voormiddag zegt dat zijn gemeenschap verwacht dat de Afghaanse regering én de internationale organisaties nu eens eindelijk doen wat ze al vijf jaar lang beloven: de toekomst van hun kinderen minder uitzichtloos maken.
‘We hebben sinds kort elektriciteit in Lakanchel, maar daar hebben we zelf voor moeten zorgen. Onze verzoeken aan de overheid bleven onbeantwoord. Zo gaat het altijd. We vragen al jaren tevergeefs een school. En we hebben de overheid aangesproken over het gevaarlijke kruispunt met de hoofdweg vlakbij, waar het voorbije jaar al zes dodelijke slachtoffers vielen, maar we krijgen geen antwoord.’

Bloed aan de handen


Afghanistan heeft een verkozen parlement. Dat is geleden van 1973. De verkiezingen, die uiteindelijk op 18 september 2005 plaatsvonden, konden betrekkelijk weinig Afghanen enthousiasmeren. In Kaboel trok niet meer dan 34 procent van de stemgerechtigde kiezers naar het stemlokaal, in de zuidelijke provincies haalde men zelfs de 30 procent niet. Alleen in het noorden bleek de publieke belangstelling groot. 

Mullah Abdulsalam Rakiti is een imposante vijftiger die zijn achternaam verdiende tijdens de jihad tegen de Sovjetbezetter. Ook tijdens de daaropvolgende burgeroorlog bleef hij actief in de gewapende strijd en onder de Taliban was hij militair bevelhebber in de zuidelijke regio Zabul. Vandaag zetelt hij in de Wolesi Jirga, het Lagerhuis, als verkozen parlementslid uit Zabul.
Eén van zijn 248 collega’s is Sharifa Zormaty Wasdak, een intelligente vrouw met gevoel voor humor en gerechtigheid. Opgeleid als lerares Pashtu en islamitische religie, was zij in de jaren negentig actief in de radiojournalistiek. Onder de Taliban probeerde ze met VN-steun een clandestien schooltje te runnen. Na twee jaar gedoogbeleid maakten de Taliban het opzet definitief onmogelijk. Bij de parlementaire verkiezingen vroeg én kreeg ze de steun van de religieuze leiders en ouderlingen uit haar thuisregio Zurmat, in het oosten van Afghanistan. De argumentatie van de traditionele leiders was dat ‘vrouwen tenminste geen bloed aan hun handen hebben’.

Het wantrouwen groeit


In afzonderlijke gesprekken antwoorden beide volksvertegenwoordigers, ondanks hun erg verschillende achtergrond, opvallend gelijklopend op de vraag of hun kiezers tevreden zijn over de regering Karzai. ‘De overheid wordt gezien als een belangenmachine. Ambtenaren en politici denken alleen maar aan zichzelf. De regering geeft niet om haar burgers, ze probeert er alleen iets van vast te krijgen. De grootste klachten krijg ik over de corrupte nationale politie en over de Amerikaanse militairen’, zegt Sharifa Wasdak.
‘Wij hebben geen reële macht in dit land’, klaagt Abdulsalam Rakiti, ‘anderen regeren Afghanistan. Bovendien benoemt de regering al te vaak corrupte of dubieuze figuren op sleutelposten, in de hoop hen op die manier onschadelijk te maken. Maar in feite ondergraaft de overheid zo haar eigen werking en geloofwaardigheid.’ Enkele hooggeplaatste Afghaanse werknemers van een VN-organisatie zeggen exact hetzelfde -alleen zijn ze niet gemandateerd om dat te zeggen en dus kunnen ze niet bij naam geciteerd worden.

De Afghaanse overheid, die op poten gezet is en -officieel althans- op handen gedragen wordt door het Westen, wordt door steeds meer Afghanen gewantrouwd. Danish Karokhel, directeur van Pajhwok Afghan News, geeft bovenop de corruptie en de aanwezigheid van krijgsheren in het overheidsapparaat nog een derde belangrijke reden waarom de legitimiteit van de regering Karzai zo snel verdampt is: ‘Het begon al bij de keuze om bijna uitsluitend te werken met mensen die verbonden zijn met de Noordelijke Alliantie van de vermoorde commandant Massoud. Daardoor werden meteen alle aanhangers van de twee andere machtsgroepen van het land -de Taliban en de Hizb-i-Islami van Gulbuddin Hekmatyar- van de regering vervreemd. Beide roepen rekruteren vooral onder zeer conservatieve Afghanen en meer bepaald onder de Pashtuns. Ze proberen voluit het ongenoegen over de verloren macht van de Pashtuns te exploiteren.’
Voelen de Oezbeken, Tadzjieken, Turkmenen, Hazaras en andere etnische groepen zich wel vertegenwoordigd door de regering Karzai? ‘Niet meer’, zegt Karokhel. ‘Ook het noorden en het centrum van het land hebben steeds meer last van de corruptie en het gebrek aan competentie van zowel de centrale als de provinciale overheden.’

Zolang er sneeuw ligt


‘Het verkeer in Kaboel wordt steeds drukker’, glundert de chauffeur. We zitten vast in een verkeersopstopping in het hart van de stad. Hij is een beetje trots op dit teken van vooruitgang, maar hoe kan een land waarin de gemiddelde inwoner een inkomen heeft van nog geen 200 dollar per jaar toch files produceren?
Danish Karokhel: ‘De officiële cijfers houden geen rekening met de zwarte economie.’ En die zwarte economie boomt sinds de omverwerping van het Talibanregime. Volgens een rapport dat de Wereldbank en de Verenigde Naties in 2006 publiceerden, zou alleen al de drugseconomie evenveel waard zijn als 36 procent van het Afghaanse bruto nationaal product. Ook de Amerikaanse regering erkent dat de opiumproductie onder haar toeziend oog angstwekkende vormen aanneemt. Volgens VS-cijfers was het aantal hectaren waarop papaver geteeld werd in 2006 met niet minder dan 61 procent gestegen tegenover 2005 en wordt er vandaag zesmaal zoveel opium geproduceerd als in 2002. 

De echte winst van die illegale handel is uiteraard voor een beperkt aantal mensen, die daarmee niet alleen veel auto’s kopen, maar ook politieke bescherming. Toch berekende de Afghaanse overheid dat de enorme opbrengst van de opiumteelt niet meer dan 7 procent bedraagt van de uiteindelijke straatwaarde van de drugs.
Ook de Taliban, die in 2000 de opiumproductie verboden omdat ze in strijd was met de islamitische wet, zijn in de papaverteelt gestapt en financieren er hun groeiende opstand mee. Dat laatste motiveert de Verenigde Staten en Groot-Brittannië tot het opzetten van agressieve verdelgingsprogramma’s. Internationale organisaties stellen echter vast dat die verdelgingsprogramma’s bijna uitsluitend de armste boeren treffen en dat ze de corruptie op alle niveaus van regering, leger en politie voeden. Er gaat namelijk veel geld om in die War on Drugs, geld dat in Afghanistan snel verdwijnt in het complexe netwerk van relaties dat de jaren van oorlog en opstand gecreëerd hebben.  De corruptie en de onrechtvaardige verdelging bezorgen de Taliban dan weer nieuwe recruteringsargumenten en steun van boeren en bergbewoners die vijf jaar na de bevrijding nog maar weinig van de beloofde nieuwe toekomst gezien hebben.

Als de huidige oorlog in Afghanistan de toekomst van de wereldvrede bepaalt, zoals de voltallige Navo-vergadering in Riga eind 2006 bevestigde, dan ziet die er voorlopig niet rooskleurig uit.

De dag dat ik Afghanistan moet verlaten, schrapt Indian Airlines zijn vluchten. Op de terugweg van de luchthaven naar de stad opent de hemel zich. Als ik door de straten van de binnenstad loop, zorgt de combinatie van de felle winterzon met de besneeuwde daken en bergen voor licht in de ogen. ‘Zolang er sneeuw ligt / is het nooit volledig duister’, schreef Herman De Coninck. ‘Zolang er sneeuw is, is er hoop.’
Het probleem voor Afghanistan is dat elke nieuwe lente ook zorgt voor nieuw geweld. Voor 2007 hebben zowel de Taliban en hun internationale medestrijders als de Navo-troepen en hun Afghaanse militaire collega’s aangekondigd dat ze, zodra de sneeuw gesmolten is, een gevecht op leven of dood met elkaar zullen lanceren. De Afghanen weten intussen dat de dood vooral weggelegd is voor gewone boeren, burgers en buitenlui. Al 27 jaar lang.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.