Globalisering, groei en armoede

Volgens de Wereldbank leidt succesvolle integratie in de wereldeconomie tot een aanzienlijke daling van de armoede (1). In een groep van landen met in totaal drie miljard inwoners, daalde het aantal armen in de jaren 1990 met 120 miljoen. Het succes had een dubbele oorzaak: ten eerste, hervormingen van het nationaal beleid, en ten tweede, deelname aan de internationale stromen van goederen en diensten, technologie en investeringen.
Maar er waren ook verliezers. Landen met in totaal twee miljard inwoners slaagden er niet in op de globalisatietrein te springen. De inkomens stagneren of dalen, het aandeel van deze landen in de wereldhandel daalt. Pakistan en Nigeria zijn hiervan enkele voorbeelden. In extreme gevallen gaat het om ‘mislukte’ staten zoals Congo (Zaïre) of Liberia.

Volgens de Wereldbank is vrijere handel een bondgenoot tegen armoede. Er komen dan meer middelen vrij en, hoewel handel ook de inkomensverdeling beïnvloedt, toch gebeurt dat niet altijd en éénzijdig in negatieve zin. Maar er moet erkend worden dat handelsvrijmaking sommige groepen armer maakt, en dat bepaalde hervormingen het nationaal inkomen wel doen stijgen, maar tegelijk de armoede doen toenemen. Er blijven voor het beleid dus belangrijke vragen: hoe kan de overheid de band tussen handel en armoedebestrijding maximaliseren? en wat te doen met de armoede die het gevolg is van vrijere handel?

DRIE GLOBALISERINGSGOLVEN

De huidige globaliseringsgolf is de derde in de geschiedenis van de moderne economie. De eerste golf is te situeren tussen 1870 en 1914. De drijvende krachten waren: de daling van de kosten van het internationale vervoer, vrijere handel en kapitaalsstromen, internationale migraties. Tientallen miljoenen Europeanen migreerden naar Noord- en Zuid-Amerika. Minder gekend zijn de Zuid-Zuid mensenstromen uit die tijd.

Wellicht evenveel mensen migreerden van China en India naar Sri Lanka, Birma, Thailand, de Filippijnen en Vietnam. Naar schatting 10 procent van de mondiale beroepsbevolking bestond uit migranten, een percentage dat nu bijlange niet bereikt wordt. De handel met en de investeringen in de toenmalige kolonies verdrievoudigden. Volgens de Wereldbank daalde de mondiale inkomensongelijkheid (gemeten op het niveau van de gezinnen, niet van de landen!). Maar het globaliseringsproces bleek niet onomkeerbaar: tussen 1914 en 1945 volgden dertig jaren van protectionisme.

De tweede globaliseringsgolf verliep tussen 1950 en 1980. Nu waren vooral Noord-Amerika, West- Europa en Japan erbij betrokken. Er waren nog wel internationale migraties, maar zij waren veel minder omvangrijk dan tijdens de eerste golf. De buitenlandse investeringen in het Zuiden bereikten nooit het peil van 1870-1914.

De OESO-landen konden het Noord-Zuid handelspatroon van de eerste golf herstellen: afgewerkte producten werden geruild tegen ‘landintensieve’ grondstoffen.
Deze periode was voor het Zuiden niet gunstig. De inkomens stegen minder snel dan in het Noorden, en het aantal armen nam toe. De mondiale inkomensongelijkheid evolueerde in uiteenlopende richtingen: meer gelijkheid in de industrielanden, grotere ongelijkheid tussen Noord en Zuid, weinig verandering in de ongelijke verdeling in het Zuiden.

De derde globaliseringsgolf begon volgens de Wereldbank in 1980. Opnieuw speelden lagere kosten voor vervoer en communicatietechnologie een rol. Maar nog belangrijker waren de beleidswijzigingen in enkele grote landen in het Zuiden: meer openheid voor internationale handel en buitenlandse investeringen. Deze landen verwierven een comparatief voordeel in arbeidsintensieve industrieproducten. Het aandeel van de afgewerkte producten in de uitvoer van het Zuiden steeg van 25 procent in 1980 tot 80 procent in 1998 (de overblijvende 20 procent zijn voor landbouwproducten, ertsen en energie).

Er kan niet met absolute zekerheid bewezen worden dat de versnelling van de economische groei in deze ‘nieuwe integreerders’ rechtstreeks en alleen veroorzaakt wordt door de grotere openheid voor internationale handel. Succesvolle landen deden veel meer dan enkel hun grenzen opengooien. Zij verbeterden hun infrastructuur en de kwaliteit van hun overheidsinstellingen, en verhoogden het opleidingspeil van hun bevolking. Maar het feit dat grotere openheid overal deel uitmaakt van het beleidsinstrumentarium, rechtvaardigt volgens de Wereldbank de conclusie dat handelsliberalisatie belangrijk was.

De derde globaliseringsgolf heeft aanzienlijke effecten op de inkomensverdeling. In de industrielanden is de inkomensongelijkheid licht gestegen, in de nieuwe integreerders zou de ongelijkheid licht gedaald zijn. Maar het grootste land van de groep vormt daarop al een uitzondering: in China is de ongelijkheid groter geworden, vooral tussen stad en platteland, en tussen de verschillende provincies. Maar volgens de Wereldbank heeft handel zelf weinig effect op de inkomensverdeling – verschuivingen in die verdeling zijn vooral het gevolg van het nationaal beleid.

WAAROM MISLUKTEN SOMMIGE LANDEN?

De oorzaken van mislukte integratie zijn zeer veelvuldig. Sommige landen vertrekken met een grote handicap: dit zijn zeker de landen die geen directe toegang tot de zee hebben. Daarnaast spelen de slechte kwaliteit van de infrastructuur, corruptie en falend beleid een rol. Maar ook sommige aspecten van het globaliseringsproces zelf kunnen met de vinger gewezen worden: de groei van de internationale kapitaalmarkten heeft ook de kapitaalvlucht uit instabiele landen vergemakkelijkt. En tenslotte is er ook de dalende trend van de grondstoffenprijzen. De Wereldbank legt hier een verband met burgeroorlogen en regionale conflicten. De verkoop van grondstoffen is immers een gemakkelijke financieringsbron voor wapens.

DE INTERNATIONALE STRUCTUUR VOOR INTEGRATIE VERSTERKEN

Er zijn volgens de Wereldbank nog heel wat verbeteringen in de internationale ‘architectuur’ mogelijk. De nieuwe globaliseerders hebben tijdens de voorbije onderhandelingsronde van de WTO (de Uruguayronde) een grote stap gezet: zij hebben de verlaging van de invoerrechten op producten uit de industrielanden en de bescherming van het intellectueel eigendom (het Tripsakkoord) aanvaard, in ruil voor afbouw van de protectie in textiel, kleding en landbouw in de industrielanden.
De industrielanden blijven echter hun economieën beschermen: de quota in textiel en kleding worden tergend traag afgeschaft, de bescherming van de eigen landbouw blijft voortduren, de antidumping procedures van het Noorden treffen vooral de landen uit het Zuiden.

Een lage raming van de kost van handelsprotectie in de wereld komt op ongeveer 255 miljard dollar: het Zuiden verliest 108 miljard dollar, het Noorden 146 miljard dollar. De grootste verliezen (gederfde handelsinkomsten) zijn te situeren in de landbouw. Op te merken valt dat de nieuwe integreerders meer te winnen hebben bij liberalisering in het Zuiden zelf, omdat de landen van het Zuiden over het algemeen nog hogere handelsbeperkingen in stand houden.

De ontwikkelingshulp moet meer gericht worden op lage inkomenslanden die hun economieën willen hervormen. De hulp versterkt daar het positieve effect van een goed beleid, en kan ook het negatieve effect van de dalende grondstoffenprijzen compenseren. In de praktijk wordt volgens de Wereldbank te zelden een relatie gelegd tussen hulp en goed beleid.

De private kapitaalstromen gaan vooral naar de grotere middeninkomenslanden. In die landen zal vrijmaking van de internationale betalingen op korte termijn de instabiliteit vergroten, op langere termijn zal de vrijmaking vooral voordelen hebben. Het gevaar zit in de eerste fasen van de opening van de kapitaalmarkt, niet in de latere openheid zelf. China en India krijgen daarom de raad omzichtig te werk te gaan.

De Wereldbank pleit ook voor vrijere migratiestromen. Het kan die landen helpen, die niet kunnen profiteren van de huidige globaliseringsgolf en is in het voordeel van het Zuiden. Er zal een licht negatief effect zijn op de lonen van lager geschoolden in de industrielanden, maar de hoger geschoolden gaan er daar ook op vooruit. Zij kunnen immers profiteren van goedkopere persoonlijke diensten zoals restaurants en schoonmaak. De industrielanden moeten ophouden alleen geschoolde migranten uit het Zuiden aan te trekken. Dit versterkt de braindrain en drijft de lager geschoolden in de illegaliteit.

DE OVERHEIDSINSTELLINGEN VERSTERKEN EN EEN BETER BELEID VOEREN

Het succes van de nieuwe integreerders zit in de mix van betere overheidsinstellingen en een open handels- en investeringsbeleid. Deze landen hebben zeker grote stappen naar meer openheid gezet: de invoer steeg aanzienlijk en de grote landen haalden meer buitenlandse investeringen binnen. Deze investeringen vertegenwoordigden slechts 2 procent van de totale investeringen in 1970, maar reeds 17 procent in 1997.

Openheid van de economie

In open economieën is er meer concurrentie en ‘verloop’ van ondernemingen, d.w.z. dat er meer sluitingen zullen zijn, maar ook meer nieuwe bedrijven. Buitenlandse investeringen leiden tot meer concentratie, omdat bedrijven in een open markt kunnen genieten van schaalvoordelen, en dus groter worden. Maar die hogere concentratie is volgens de Wereldbank geen probleem, zolang de invoer vrij blijft. Er is dan immers minder kans op misbruik van monopolieposities door de grote (buitenlandse) ondernemingen.

Vrije invoer en buitenlandse investeringen moeten volgens de theorie ook de overdracht van technologie bevorderen. Maar de feiten wijzen niet altijd in dezelfde richting: in Mexico en in Marokko zijn nationale bedrijven in sectoren waar veel buitenlandse bedrijven aanwezig zijn, ook veel productiever – in Venezuela is dat echter niet het geval want daar maken de buitenlandse bedrijven minder gebruik van lokale inputs en trekken ze de beste arbeidskrachten weg uit de nationale bedrijven.

De overdracht van technologie van buitenlandse naar nationale bedrijven gebeurt volgens de Wereldbank niet automatisch: als de buitenlandse bedrijven in ‘enclaves’ produceren, is er weinig of geen overdracht van technologie. Dit is meteen een impliciete kritiek op het ‘apartheidsregime’ van de vrijhandelszones. Er is wel overdracht van technologie als er directe concurrentie is tussen buitenlandse en nationale bedrijven, en als de buitenlandse bedrijven en nationale toeleveringsbedrijven dicht bij mekaar gelokaliseerd zijn.

Het Wereldbankrapport corrigeert dus een aantal gangbare meningen over de voordelen van een open economie. Meestal meent men dat het volstaat om zich meer op de uitvoer te richten, om productiever te worden en sneller te groeien. Maar dat is niet juist. Bedrijven worden niet productiever omdat ze meer uitvoeren, ze zullen meer kunnen uitvoeren als ze geleerd hebben productiever te zijn. De voordelen van openheid liggen dus vooral aan de kant van de invoer.
Het investeringsklimaat

Een goede regelgeving voor de oprichting van bedrijven, een behoorlijke infrastructuur (financiële diensten, energie, vervoer en communicatie) en een betrouwbare rechtspraak (voor de toepassing van contracten en de strijd tegen corruptie) zijn essentieel. In India heeft de deelstaat Maharashtra het beste investeringsklimaat: de toegevoegde waarde per arbeidskracht ligt er 30 procent boven het nationale gemiddelde.

De vrijmaking van de handel in diensten zal hier volgens de Wereldbank een belangrijke rol spelen, vooral dan de financiële diensten. Er zijn echter ook gevaren aan verbonden. Sommige diensten zijn natuurlijke monopolies, en er moet dus opgepast worden bij privatiseringen en de intrede van buitenlandse bedrijven, vooral als die exclusiviteitscontracten vragen.

De bescherming van jonge nationale dienstenbedrijven (het infant industry argument) is volgens de Wereldbank niet meer relevant en wordt meer en meer opgegeven, omdat het de groei van de productiviteit afremt. Als voorbeeld wordt hier opnieuw naar de Indiase machinebouw verwezen: de bedrijven werden pas productiever na een daling van de invoertarieven, onder druk van de concurrentie uit Taiwan.

Landen moeten de multinationale ondernemingen niet opvrijen met al te genereuze belastingvoordelen. In een geval op drie zijn de nadelen groter dan de voordelen. Het is beter het algemeen investeringsklimaat te verbeteren voor alle bedrijven.

INTEGRATIE IN DE WERELDECONOMIE, TEWERKSTELLING EN LONEN

Volgens de Wereldbank zullen de lonen in de nieuwe integreerders sneller stijgen. Open handel doet in een eerste fase (tot drie jaar) de lonen weliswaar licht dalen, maar dat zou dan weer goedgemaakt worden door de buitenlandse bedrijven, die hogere lonen betalen. De openheid komt vooral de hoger geschoolden ten goede. Dat leidt tot grotere ongelijkheid, een vaststelling die zowel in Chili en Colombia als in China, Polen en Rusland gedaan werd. Hoe ver die tendens tot grotere ongelijkheid doorslaat, hangt af van het overheidsoptreden. Corrigerende maatregelen kunnen zijn: de invoering van een progressief belastingssysteem, de eigen betaling voor het hoger onderwijs verhogen, en de toegang tot het hoger onderwijs vergroten.

De studies van de effecten van de globalisering op de tewerkstelling, laten volgens de Wereldbank geen éénduidige conclusies toe. Op korte termijn is er heel wat jobverlies, door de blootstelling aan buitenlandse concurrentie van bedrijven die in de ‘beschermde economieën’ een soort van monopolie hadden. Maar anderzijds ontstaat er heel wat nieuwe tewerkstelling, met name in de vrijhandelszones. In China kenden vooral de niet-landbouwgebonden activiteiten in rurale gebieden een sterke uitbreiding.

Welke sociale bescherming moet er zijn voor de verliezers in globaliserende economieën? De Wereldbank waarschuwt voor overdreven verwachtingen. De klassieke sociale beschermingsmaatregelen, zoals vergoedingen bij ontslag en werkloosheid, bereiken meestal de minimuminkomens. Het rapport illustreert dit met cijfers voor Brazilië en Peru. Het instellen van minimumlonen is niet relevant in de informele sector, waar toch een groot deel of soms een meerderheid van de bevolking actief is, en de toepassing ervan kan door de overheid niet verzekerd worden.

Meer tewerkstelling in de overheidssector kan een stootkussen zijn, maar is volgens de Wereldbank nog minder aangewezen dan het instellen van minimumlonen of het verhogen van sociale uitkeringen. Aandacht voor de toepassing van de normen van de Internationale Arbeidsorganisatie is een andere mogelijkheid. In het rapport is er enkel sprake van een verbod op kinderarbeid. De strijd tegen kinderarbeid kan slechts gewonnen worden als de inkomens stijgen (met een verwijzing naar Vietnam), of door programma’s zoals Food for Education in Bangladesh. Wie de armste landen wil helpen in de strijd tegen kinderarbeid, moet niet met handelssancties dreigen maar kan beter financiële steun geven aan die specifieke programma’s.

GLOBALISERING, POLITIEKE MACHT EN MILIEUBESCHERMING

De Wereldbank besteedt ook aandacht aan het vraagstuk van de beperking van de macht van de regeringen in een globaliserende wereldeconomie. Er wordt erkend dat de handelingsvrijheid van de regeringen in sommige opzichten kleiner geworden is. Dat geldt bv. voor het begrotingsbeleid en voor het wisselkoersbeleid. Maar dat moeten we niet betreuren: in het verleden boekten de regeringen op dit terrein geen grote successen en leidden de interventies tot hoge inflatie en andere onevenwichten.

Het is volgens de Wereldbank niet waar dat regeringen nog enkel de keuze van de ‘minimale regering’ (genre Verenigde Staten) hebben. De West-Europese landen combineren een sterke economie met hoge inkomens, een goede sociale bescherming en een geringe inkomensongelijkheid. De globalisering legt dus geen institutioneel standaardmodel op.

Globalisering en economische groei leiden tot groeiende interdependentie en afhankelijkheid van andere landen, en dat heeft politieke voordelen: het vermindert de kansen op conflicten in en tussen landen. Afrika is het continent dat het minst aan de globalisering deelneemt, en het heeft ook de meeste conflicten.

Milieubescherming

De Wereldbank is redelijk optimistisch over de relatie tussen globalisering en milieubescherming. Theoretisch zou men een ‘ecologische Kuznetscurve’ kunnen verwachten: de vervuiling stijgt tijdens de eerste periode van economische groei, en pas wanneer de inkomens voldoende gestegen zijn, komt er meer aandacht voor het milieu. In de praktijk zouden daarvoor minder aanwijzingen te vinden zijn.

De mondiale concurrentie leidt niet tot het systematisch uithollen van de normen, of tot een race to the bottom. Dit komt volgens de Wereldbank omdat de kost van milieumaatregelen laag is, vergeleken met andere kosten zoals vervoer en infrastructuur. Multinationale bedrijven gebruiken overal ter wereld dezelfde technologie, en ze volgen dezelfde normen. Er zou trouwens meer ‘milieuconcurrentie’ zijn binnen de grenzen van landen (bv. tussen staten van de Verenigde Staten) dan tussen industrielanden en ontwikkelingslanden.

Er zijn natuurlijk ernstige milieuproblemen in globaliserende ontwikkelingslanden. In China zijn de milieunormen te zwak, en worden de externe kosten van de vervuiling niet goed bestreden. Alle landen moeten volgens de Wereldbank hun normen versterken, des te meer omdat in vele gevallen goedkope technologie beschikbaar is. Milieubescherming is in het algemeen minder een kwestie van kosten dan van regelgeving en controle.

Een band tussen handel en milieunormen

Er zijn meer dan 200 internationale milieuverdragen, en slechts weinige daarvan bevatten ook bepalingen over de handel. De uitzonderingen daarop zijn de conventie over de internationale handel in bedreigde soorten, het Protocol van Montreal over stoffen die de ozonlaag aantasten, de conventie van Basel over internationale transporten van gevaarlijk afval, het protocol van Cartagena over bioveiligheid (handel in genetisch gewijzigde organismen) en de conventie van Rotterdam over de beperkingen op de invoer van gevaarlijke chemische stoffen en bestrijdingsmiddelen.

Het opleggen van handelsbeperkingen is in het algemeen niet de beste weg om het milieu te beschermen. Beperkende maatregelen moeten vooral de productie en het verbruik regelen, en de afvalstromen viseren. Tarieven zijn eventueel wel aanvaardbaar, wanneer landen de internationaal aanvaarde normen niet naleven, en wanneer de handelsbeperking enkel de vervuilende bedrijven viseert. Een algemene beperking van de handel is niet te verantwoorden.

De Wereldbank erkent wel dat er hier een probleem kan rijzen met de toepassing van de verdragen van de WTO. Deze verdragen berusten op het principe van de niet-discriminatie: een lidstaat moet alle andere lidstaten op dezelfde manier behandelen. Dat betekent dat geen sancties mogen genomen worden tegen een andere lidstaat, wanneer die lidstaat een internationaal milieuverdrag niet ondertekend heeft en de normen niet naleeft. De Wereldhandelsorganisatie zelf denkt dat er zelden conflicten zullen zijn, en dat in deze gevallen de klachtenprocedure zal volstaan om het dispuut te beslechten.

Volgens het rapport is het opleggen van milieunormen die aangepast zijn aan de OESO-landen een vorm van machtsmisbruik. Als de hoogontwikkelde landen strengere milieunormen wensen, kunnen ze dit beter doen door steun te geven aan de globaliserende ontwikkelingslanden.

EEN AGENDA VOOR ACTIE

De globalisering zorgt voor angst en ongerustheid. In de minder geglobaliseerde landen wordt gevreesd voor verdere marginalisering. Men mag volgens de Wereldbank de mogelijkheden van landen niet onderschatten: volgens Nobelprijswinnaar James Meade zou Mauritius nooit verder geraken dan het produceren van suiker, volgens de andere Nobelprijswinnaar Gunnar Myrdal zou Indonesië nooit tot economische ontwikkeling komen. Beide uitspraken werden in de jaren 1950-1960 gedaan en door de feitelijke ontwikkelingen tegengesproken. Maar dat belet niet dat sommige landen niet mee zullen kunnen, door hun ligging of door het falen van de staat. Deze landen moeten hun heil zoeken in meer migratie of een ‘andere’ ontwikkelingsstrategie.

De nieuwe globaliseerders maken zich zorgen over de toegang tot de markten van de rijke landen en hun afhankelijkheid van buitenlands kapitaal. De financiële liberalisering moet voorzichtig gebeuren: China en India moeten wel meer vrijheid voor buitenlandse investeringen scheppen, maar de controle over de andere kapitaalstromen (leningen in het buitenland door Chinese bedrijven of banken, of door particulieren, buitenlandse beleggingen in niet-risico kapitaal) behouden. Sommige landen maken zich zorgen over hun gebrek aan concurrentievermogen, in vergelijking met Zuid-Korea en China: zij moeten hun investeringsklimaat verbeteren.

Het huidige internationale machtsonevenwicht en de unipolaire wereld met de Verenigde Staten als enige grootmacht, zullen volgens de Wereldbank van korte duur zijn: China en India komen er aan.

Een agenda voor actie moet volgende prioriteiten omvatten:

1 een ‘ontwikkelingsronde’ in de Wereldhandelsorganisatie, met markttoegang voor de ontwikkelingslanden in de industrielanden, maar ook in andere ontwikkelingslanden. Er mag geen rechtstreekse band gelegd worden tussen handel en arbeidsnormen of milieubescherming;
2 de ontwikkelingslanden moeten hun nationaal beleid en hun investeringsklimaat verbeteren, anders is de opening van de markten nutteloos;
3 om de voordelen van de globalisering maximaal te benutten, moeten de nieuwe integreerders aandacht schenken aan gezondheidszorg en onderwijs;
4 deze landen moeten ook wegen vinden om sociale bescherming te organiseren voor een dynamische arbeidsmarkt in een open economie;
5 de ontwikkelingshulp moet verhoogd maar tegelijk beter besteed worden. De private investeringen volgen immers met enkele jaren vertraging de verbetering van de instellingen en de opening van de economie. In die tussentijd kan de hulp de financiële problemen van landen verlichten. De hulp moet op de sociale behoeften van gemarginaliseerde groepen in achtergebleven gebieden gericht worden;
6 meer schuldverlichting is gewenst, indien gekoppeld aan beleidshervormingen. Deze schuldverlichting mag niet gefinancierd worden uit de bestaande budgetten voor ontwikkelingssamenwerking;
7 de strijd tegen het broeikaseffect en tegen de opwarming van de aarde moet effectief gevoerd worden.

EEN SLOTBEDENKING

De medewerkers van de Wereldbank hebben geleerd om hun stellingen op een verstandige manier te verdedigen en tegelijk begrip te tonen voor de onzekerheden en weerstanden die bij regeringen, vakbonden en niet-gouvernementele organisaties leven. Sommigen zullen de bank wel a priori in het neoliberale kamp situeren, wij zouden eerder over liberals in de Angelsaksische traditie spreken. Het verschil zit hierin dat neoliberalen overal en altijd meer markt en minder overheid willen, en dat kan van dit rapport zeker niet gezegd worden.

Globalization, Growth and Poverty is een pleidooi voor een open en geïntegreerde wereldeconomie. De voordelen van vrijere handel en investeringen zijn theoretisch niet met zekerheid te bewijzen, maar de empirie geeft volgens de Wereldbank de doorslag. Er is geen bewijs van het tegendeel, nl. dat openheid slecht zou zijn voor groei en armoedebestrijding. Toch is het rapport geen eenzijdige lofzang op een uitvoergerichte economie. De voordelen van openheid worden vooral aan de zijde van de invoer zichtbaar. Meer concurrentie doet bedrijven leren, en daardoor zullen ze productiever worden. Openheid moet daarenboven niet absoluut zijn: vandaar de opmerkingen over de beperkingen van vrijhandelszones en de aanbeveling om omzichtig tewerk te gaan bij de vrijmaking van het kapitaalverkeer.

Alle landen in de wereld kunnen winnen bij meer openheid, de industrielanden zelfs meer dan de ontwikkelingslanden. Voor beide groepen geldt eveneens dat ze meer zullen winnen bij het wegwerken van handelsbeperkingen in de eigen groep, dan van meer openheid in de andere groep. Met andere woorden: voor industrielanden is het verdwijnen van beperkingen in andere industrielanden belangrijker dan in de ontwikkelingslanden. En voor het Zuiden is dat even goed waar. Vrijere handel tussen de landen uit het Zuiden zelf zal meer voordelen opleveren dan vrijere handel met het Noorden. Dat komt omdat ze nu niet meer alleen grondstoffenleveranciers zijn: 80 procent van hun uitvoer bestaat uit afgewerkte producten, en bijna 40 procent van die uitvoer gaat naar andere landen uit het Zuiden. Men kan hierin ook een pleidooi voor regionale of Zuid-Zuid samenwerking zien, naar het voorbeeld van de Europese Unie.

De voordelen van openheid worden echter slechts ten volle benut als de overheden de kwaliteit van hun instellingen en van hun beleid verhogen. Dat geldt in de eerste plaats voor het investeringsklimaat, maar evengoed voor het compenseren van de negatieve sociale effecten van de globalisering. De algemene tendens is: meer openheid is goed, en wanneer de voordelen niet onmiddellijk gerealiseerd worden of de nadelen niet voldoende gecompenseerd worden, blijft de overheid in gebreke. Het rapport bevat veel voorbeelden van doelmatige maatregelen op het vlak van het investeringsklimaat in de brede zin van het woord, maar blijft eerder vaag of minimalistisch over de rol van de overheid op andere terreinen, bv. in het compenseren van de sociale effecten van de globalisering.

De verhouding tussen de overheid en de markt blijft problematisch. William Easterley, een medewerker van de Wereldbank, beschrijft in een ander boek ( 3) het huwelijk tussen bedrijven en overheid in de Zuidoost-Aziatische tijgerlanden. In de jaren 1970-1990 was dit een succes, in de jaren negentig leidde de al te intieme relatie tot de grote financiële crisis. Wat vroeger goed gerichte oriëntering van het sparen naar productieve investeringen was, werd later ‘vriendjeskapitalisme’. Easterley was zelf betrokken bij de uitvoering van het structurele aanpassingsprogramma voor Ghana. Dat land volgde alle aanbevelingen, maar toch werd het geen successtory. Wat de overheid precies en in alle omstandigheden moet doen, staat in geen enkel handboek en misschien is er ook stomweg een dosis geluk nodig.

De effecten van de globalisering op de tewerkstelling en de inkomens zijn volgens het rapport positief. De inkomens zullen stijgen maar tegelijk zal de ongelijkheid wel toenemen. Dat is natuurlijk geen contradictie, maar zal toch vragen doen rijzen. Men krijgt de indruk dat sociale bescherming voor de verliezers vooral gericht moet zijn op de laagste inkomensgroepen. Voor hen kunnen (tijdelijke) tewerkstellingsprogramma’s soelaas brengen. Meer ontwikkelde vormen van sociale bescherming zoals minimumlonen, werkloosheidsuitkeringen of tewerkstelling bij de overheid, worden minder positief beoordeeld. De vakbonden zullen dit niet graag lezen.

Tenslotte nog een bedenking bij enkele passages over landen die in de derde globaliseringsgolf niet meekunnen. In het rapport wordt erkend dat er zulke landen zijn, maar de voorgestelde oplossingen zijn nogal mager. Deze landen zouden meer mensen in de migratie moeten kunnen sturen, of naar ‘andere’ oplossingen zoeken. Welke oplossingen dat kunnen zijn, wordt niet aangegeven. Hier maakt de Wereldbank zich onnodig kwetsbaar. Want wie leest nu graag dat er voor een miljard mensen in de ‘trage’ of ‘achterblijvende’ integreerders weinig hoop is.


LITERATUUR

(1) WORLD BANK, Globalization, Growth and Poverty, - Building an inclusive world economy, Oxford University Press, New York, 2002 Het woord ‘inclusief’ verwijst naar de integratie van landen in de wereldeconomie, langs de kanalen van handel en investeringen. De Wereldbank spreekt over integreerders of nieuwe integreerders. Deze landen zijn: Argentini‘, Bangladesh, Brazili‘, China, Colombia, Costa Rica, de Dominicaanse Republiek, de Filippijnen, Ha•ti, Hongarije, India, Ivoorkust, Jamaica, Jordani‘, Maleisi‘, Mali, Mexico, Nepal, Nicaragua, Paraguay, Rwanda, Thailand, Uruguay en Zimbabwe.

(2) WORLD BANK, op. Cit., blz. 35

(3) WILLIAM EASTERLEY, The elusive quest for growt: Economists’ adventures and misadventures in the tropics, MIT Press, 2001. Bespreking in The Economist van 29 maart-5 april 2002, pp. 78

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2797   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2797  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.