De ministeriële vergadering van de WTO in Doha

In de weken na 11 september 2001, en met name in de onmiddellijke aanloop naar de vierde ministeriele vergadering van de wereldhandelsorganisatie (WTO) in Doha, benadrukten vele politieke en economische leiders dat de neerwaartse economische trend en de toegenomen ‘onveiligheid’ het best konden worden bestreden door het snel opstarten van een nieuwe, brede ronde van multilaterale onderhandelingen over handelsliberalisatie.
Veel ngo’s daarentegen waarschuwden dat, indien in Doha niet oprecht en serieus tegemoet zou worden gekomen aan de gerechtvaardigde eisen van de ontwikkelinglanden, dat ernstige negatieve gevolgen kon hebben. Dat zou, zo voorspelden velen, de economieën van het Zuiden verder kunnen verzwakken en de ongelijkheden binnen het multilaterale handelssysteem verder kunnen versterken.

Hoe kunnen we, vijf maanden na afloop van de ministeriele vergadering, de uitkomsten interpreteren? Dit artikel analyseert wat er in Doha precies besloten is, en onderzoekt de potentiële implicaties van de besluiten op het terrein van landbouw en intellectuele eigendomsrechten (Trips), met name voor de vele arme boeren in het Zuiden.

MEER HANDELSLIBERALISATIE, MAAR WAAR BLIJFT DE ONTWIKKELING?

Doha had het geëigende moment moeten zijn om de internationaal aanvaarde doelstellingen rond armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling, stevig in het multilaterale handelssysteem te integreren. Op 14 november 2001 werd een gelimiteerde nieuwe handelsronde afgesproken, maar of deze de door de WTO en de Europese Commissie gehanteerde naam Doha Development Agenda verdient, laat zich zeer betwijfelen.

Naast de Ministeriele Verklaring werden in Doha verschillende andere documenten aangenomen:

– de Verklaring over de implementering van de handelsakkoorden die afgesloten werden tijdens de Uruguay Ronde, een Ronde die slechts in zeer beperkte mate tegemoet kwam aan de breed gedeelde zorgen en problemen rond de negatieve impact van de bestaande akkoorden op de arme landen;
– de Verklaring over het Tripsakkoord en de publieke gezondheidszorg, die het patentrecht ondergeschikt maakt aan de gezondheidspolitiek van nationale staten;
– de toetreding van China en Taiwan tot de WTO;
– de vrijstelling van compatibiliteit met de WTO-principes voor het EU-ACPhandelsluik, de zogenaamde waiver, waardoor de preferentiële markttoegang voor de ACP-landen tot 2008 werd gewaarborgd.

Een Ministeriële Verklaring is niet nodig om onderhandelingen te starten – de WTO is immers een permanent onderhandelingsforum en een deel van de agenda lag al eerder vast. Echter, zo’n verklaring kan de reikwijdte en richting van de onderhandelingen wijzigen, en daar was het nu precies om te doen in Doha. Uiteindelijk verloren de ontwikkelingslanden meer dan zij wonnen, en hun grootste ‘successen’ moeten met name worden gezocht in het voorkomen van erger.

De verklaring over Trips en gezondheidszorg verdedigt de brede interpretatie van het akkoord over het intellectueel eigendomsrecht, hetgeen voor HIV/AIDS patiënten in ontwikkelingslanden betekent dat zij uitzicht bekomen op verstrekking van betaalbare medicijnen. De ontwikkelingslanden bleken verrassend goed georganiseerd en uiteindelijk ook succesvol in het vermijden dat de zogenaamde Singapore Issues (waaronder concurrentie en investeringen), in de nieuwe handelsronde zouden worden opgenomen. Het ondemocratische en ondoorzichtige onderhandelingsproces, de pure machtspolitiek van de rijke landen en toch ook het gebrek aan een offensieve agenda van het Zuiden, zijn waarschijnlijk de oorzaak van de uiteindelijk geringe oogst.

De ontwikkelingslanden waren relatief tevreden met de landbouw-paragraaf, in de zin dat deze de deur opent voor onderhandelingen over de reductie van overheidssteun aan boeren in Europa en Noord Amerika, hetgeen nog immer leidt tot dumping van gesubsidieerd voedsel op de wereldmarkt.

Er is eveneens overeengekomen om te gaan onderhandelen over tariefpieken en tariefescalatie, welke in het verleden door de ontwikkelde landen zijn gebruikt om exporten van ontwikkelingslanden te weren. Hoewel zij er niet in slaagden een specifieke verwijzing naar de zgn. Development Box (dit zijn steunmaatregelen voor lokale, zelfvoorzienende boeren) aanvaard te krijgen, bleken zij in staat voldoende steun te verwerven voor een aanzienlijk aantal referenties aan Special and Differential Treatment. Veel, zo niet alles, is echter afhankelijk van het vermogen van arme landen en uiteraard de bereidheid van rijke landen, deze beloften in concrete maatregelen om te zetten.

Ronduit teleurstellend was het bijna totaal gebrek aan aandacht voor de relatie tussen het Trips-akkoord en de voedselveiligheid. In vergelijking met de ontwerptekst voor de derde Ministeriële Vergadering in Seattle, was de Ministeriële Verklaring van Doha uiterst vaag over de noodzaak van een grondige herziening van het Trips-artikel 27.3b, ter voorkoming dat genetisch materiaal gebruikt in landbouw en voedselvoorziening in de toekomst nog gepatenteerd kan worden.

De ontwikkelingslanden kunnen verder niet tevreden zijn over het wel erg magere resultaat van de onderhandelingen over de implementering van de handelsakkoorden gesloten tijdens de Uruguay Ronde. De meeste zorgen van ontwikkelinglanden zijn simpelweg binnen de nieuwe handelsronde gebracht, zodat zij nogmaals moeten ‘betalen’ (middels concessies elders in de onderhandelingen) om de ongelijkheden van de bestaande akkoorden te corrigeren.

DE NIEUWE OF SINGAPORE ISSUES

Tegen de zin van met name de Europese Commissie bleek er op het ultieme moment geen consensus over het voorstel om de vier ‘Singapore-issues’ (transparantie in overheidsaanbestedingen, concurrentie, handelsfacilitering en investeringen) in de nieuwe ronde op te nemen. India en een aantal andere ontwikkelingslanden, hielden vast aan een consequent en taai verzet.

Pas nadat de voorzitter van de vergadering zijn finale, en voor India positieve interpretatie van de betreffende paragraaf in de Ministeriële Declaratie had voorgelezen, ging de vergadering akkoord. De genoemde interpretatie behelst dat een besluit over de Singapore-issues pas tijdens de vijfde Ministeriële Vergadering (tweede helft van 2003, in Mexico), en bij expliciete consensus zal worden genomen. Het feit dat vanuit Europese en Amerikaanse hoek wordt getwijfeld aan de juridische waarde van deze interpretatie, voorspelt weinig goeds.

De internetsite van DG Handel van de Europese Commissie suggereert zelfs dat de onderhandelingen in de vier beleidsterreinen al volgend jaar zullen aanvangen, een uitleg die door ngo’s krachtig dient verworpen te worden. Echter, we moeten toch concluderen dat de voorbereidingen voor toekomstige onderhandelingen binnen speciale werkgroepen, in volle gang zijn en, bij groen licht volgend jaar in Mexico, het formele ‘Neen’ in Doha niet meer dan een beperkt uitstel is geweest.

LANDBOUW

Onderhandelingen op het terrein van de handel in landbouwproducten zijn enorm belangrijk voor ontwikkelingslanden, waar gemiddeld meer dan de helft van de bevolking leeft van wat het land opbrengt – in Europa is dit slechts 4%, in Amerika 2%. In het verleden hebben met name deze twee grootmachten een aantal voor hen zeer gunstige bepalingen in het WTO-Landbouwakkoord weten te krijgen.

Vele analisten hebben reeds benadrukt dat dit akkoord het meest ongelijke van alle WTO-akkoorden is. Het staat de rijkste landen toe om hun landbouw zwaar te subsidiëren. In 1999 bedroeg het totaal aan subsidies in de OESO-landen maar liefst 361 miljard dollar, dit is zeven maal het totaal aan ontwikkelingshulp! Een van de negatieve gevolgen van exportsubsidies is de toevloed van goedkope landbouwproducten op de wereldmarkt, en dat is funest voor veel boeren uit het Zuiden.

De beslissing om dit soort steun in versneld tempo af te bouwen, is helaas afgezwakt door een bepaling die stelt dat de uitkomst van de onderhandelingen op dit terrein niet bij aanvang kan vastliggen – een bepaling waarop de Europese Unie, na druk van Frankrijk en Ierland, heeft aangedrongen. Positief is dat alle vormen van exportsubsidies gefaseerd afgebouwd worden, ook de exportkredieten zoals verstrekt door de VS aan haar boeren, die in het verleden tot dumping op markten in het Zuiden heeft geleid.

HET INTELLECTUEEL EIGENDOMSRECHT EN DE HANDEL

Het intellectueel eigendomsrecht – het zgn. Trips-akkoord – versterkt de mogelijkheden van privébedrijven om genetisch materiaal te patenteren, waardoor zij hun greep op zaden en medicijnen, beide van groot belang voor arme boeren in het Zuiden, hebben kunnen vergroten. Het verdrag biedt een zekere mate van flexibiliteit, hetgeen landen toestaat prioriteit te geven aan nationale gezondheidszorg in tijden van een epidemie of een ernstige crisis.

Echter, vanuit de ontwikkelde landen is dikwijls druk uitgeoefend om die flexibiliteit niet te benutten. Dit bleek in Zuid-Afrika en Brazilië, waar farmaceutische bedrijven naar de rechter stapten, naar aanleiding van het besluit van de lokale regeringen om levering van goedkope AIDS-medicijnen toe te staan. Hoewel de bedrijven hun klachten, na druk van de publieke opinie, weer introkken, staat vast dat het dreigen met juridische stappen vaak al genoeg was om kleinere ontwikkelingslanden in het gareel te krijgen.

De Verklaring inzake Trips en publieke gezondheidszorg bevestigt dat het TRIPS Verdrag ‘does not and should not prevent Members from taking measures to protect public health’. Hoewel de Verklaring spreekt over het ‘bevorderen’ van gezondheidszorg, en niet van ‘waarborgen’ zoals eerder was voorgesteld, is het een opmerkelijk succes te noemen. Dat is ten dele te danken aan een goede samenwerking tussen ontwikkelingslanden en ngo’ss. De VS en de farmaceutische bedrijven, die hadden gehoopt op stringente criteria voor de term ‘gezondheidscrisis’, stelden dat de Trips-Verklaring weinig meer is dan een politieke verklaring, zonder de juridische kracht van het Tripsakkoord zelf. Deze stelling moet bestreden worden.

Hoewel de focus op gezondheidszorg van groot belang is, was het zeer teleurstellend dat een essentieel debat over voedselveiligheid niet van de grond kwam. Noch in de voorliggende Trips-Verklaring, en evenmin in het ontwerp van Ministeriele Verklaring, was een spoor te vinden van de posities van Afrikaanse en andere ontwikkelingslanden.

De Doha-Verklaring gaf uiteindelijk geen richting aan de wezenlijke herziening van het Tripsartikel 27.3b, dat de patentering van levensvormen regelt. Deze herziening startte in 1999, maar concrete voorstellen om patentering in landbouw en voedselvoorziening te verbieden, zijn steeds op enorm grote weerstand van de VS, de EU en de biotechnologische sector gestuit.

HOE NU VERDER?

De ontwikkelingslanden staan in Genève voor de schier onmogelijke taak om succesvol te participeren in 19 uiteenlopende onderhandelingen en werkgroepen, inclusief het nieuweTrade Negotiations Committee. Het lijkt erop dat, wellicht met uitzondering van de enkele grote en sterke ontwikkelingslanden, de arme landen zich zullen moeten concentreren op onderwerpen die voor hen van onmiddellijk belang zijn, zoals implementatie van de akkoorden en landbouw. Ze nemen daarmee het risico de ervaring van de Uruguay-ronde te herhalen, toen zij middels verschillende vormen van (bilaterale) druk werden ‘aangemoedigd’ akkoord te gaan met voorstellen waarvan zij de reikwijdte en implicaties niet konden voorzien.

De urgente noodzaak voor capaciteitsopbouw en technische bijstand, bedoeld om effectief te kunnen participeren in de onderhandelingen, is onderkend geweest in Doha. Het is nu zaak om hieraan zeer snel opvolging te geven, door duidelijk te maken aan welk soort bijstand ontwikkelingslanden een dringende behoefte hebben (waarschijnlijk niet het soort ondersteuning dat Europa geneigd is aan te bieden) en daarvoor onmiddellijk bijkomende financiële middelen vrij te maken.

Het zou van grote arrogantie getuigen, mochten de rijke landen bepalen dat technische bijstand wordt gericht op het verduidelijken van de werking van de WTO en haar verdragen, en dat de financiering van deze ‘assistentie’ wordt betaald vanuit bestaande hulpbudgetten, zoals het Europees Ontwikkeling Fonds.

Het werkprogramma van de WTO tot 2005

De vele afzonderlijke ondetrhandelingen die de volgende jaren zullen doorgaan, maken deel uit van een single undertaking. Dat wil zeggen dat er een akkoord over alles en over alle onderwerpen moet zijn, of dat er anders helemaal geen akkoord is. In Doha (Qatar) werd de volgende kalender vastgelegd.

Voor 31 januari 2002

1 een verslag over de toepassing van vroegere akkoorden over de handel in textiel- en kledingproducten. Dit is van belang voor kleinere exporteurs, aan wie een groter deel van de markt moet toegekend worden
2 een verslag over de toepassing van het principe van ‘speciale en gedifferentieerde behandeling’ van bepaalde categorieën van landen
3 een verslag over het recht op compensatie, wanneer andere landen hun eigen economie d.m.v. subsidies en compensatiebetalingen beschermen

Voor 30 juni 2002
moeten de landen en landengroepen bekend maken welke specifieke maatregelen ze van de andere leden van de WTO verwachten m.b.t. de vrijmaking van de handel in diensten

Voor 31 december 2002

1. moet de raad voor het intellectueel eigendomsrecht (het Tripsakkoord) een oplossing voorstellen voor landen die zelf niet over genoeg productiecapaciteit voor geneesmiddelen beschikken, en die dus geen dwanglicenties kunnen opleggen
2. moeten er aanbevelingen komen om de ontwikkelingslanden te beschermen tegen de gevolgen van antidumpingmaatregelen
Voor 31 maart 2003
1 moeten de modaliteiten voor de toekomstige vrijmaking van de handel in landbouwproducten vastgelegd zijn
2 moeten de WTO-leden bekend maken hoever ze willen gaan in de vrijmaking van de handel in diensten

Voor mei 2003

moeten de onderhandelingen over de geschillenregeling en de behandeling van klachten beëindigd zijn
Herfst 2003

1 de vijfde Ministeriële Conferentie brengt verslag uit over alle kwesties m.b.t. het werkprogramma dat in Doha werd afgesproken
2 de landen moeten hun voorstellen voor de landbouw bekendmaken
3 het comité voor handel en milieu brengt verslag uit over de verhouding tussen de regels van de WTO en de impact van milieuwetgeving op markttoegang, op relevante aspecten van het Tripsakkoord, en over etikettering met het oog op de bescherming van het milieu (ecolabels)
4 de lidstaten beslissen ‘bij uitdrukkelijke consensus’ over de modaliteiten van eventuele onderhandelingen over handel en investeringen, handel en concurrentiebeleid, en handel en transparantie van openbare aanbestedingen. Er moet zowel over de opprtuniteit van de onderhandelingen als over de timing een consensus zijn

1 januari 2005 afsluiting van de onderhandelingen in één single undertaking

De auteur volgt voor CIDSE de problematiek van handel en voedselveiligheid.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.