To be or not to be nègre

“Femme nue, femme noire / Vêtue de ta couleur qui est vie, de ta forme qui est beauté!”
Waarschijnlijk kent u dit vers niet, maar het zijn legendarische woorden van Léopold Sédar Senghor, die nu bijna een jaar geleden overleed. Senghor was de eerste president van Senegal, en hij bleef dat ruim twintig jaar. Hij was ook één van de grootste Afrikaanse dichters. Zijn naam blijft onlosmakelijk verbonden met de ‘Afrikaanse poëzie’. En, zoals dikwijls het geval is met legendarische kunstenaars, is het niet het werk zelf dat die legende schraagt, maar het statement dat erachter zit. Dat is de négritude.
“Je te chante ce chant d’ombre d’une voix nouvelle / Avec la vieille voix de la jeunesse des mondes”
Négritude mag best met een hoofdletter worden geschreven. Het is ongetwijfeld de belangrijkste stroming in de Afrikaanse po’zie, en de invloed ervan is nog lang niet uitgewerkt. De négritude ontwikkelde zich in Parijs, reeds in de jaren dertig, en werd echt ‘geconsacreerd’ in 1948, met de publicatie van Senghors dichtbundel ‘Hosties noires’ en zijn verzameling ‘Anthologie de la nouvelle poésie nègre et malgache de langue française’ met de befaamde inleiding van Jean-Paul Sartre, ‘Orphée noir’. Het werd de artistieke soundtrack van het Afrikaanse streven naar onafhankelijkheid. Zelfbeschikking, eigenwaarde, emancipatie; de négritude was er de culturele kant van. In de po’zie van Senghor uit zich dat in de inhoud van de teksten, maar ook in de vorm. Senghor schreef in het Frans, maar met een onmiskenbaar Afrikaans cachet.

“Hij verenigde de ritmes van het Caribische taalgebruik, van de jazz, van de blues, van de calypso, enzovoort.”
–Dub poet Linton Kwesi Johnson over de Caribische dichter Edward Brathwaite–
Meer dan het Franse taalgebied
De négritude was een Franstalige – deels zelfs een Franse – cultuurbeweging, maar de invloed ervan bleef niet beperkt tot het Franse taalgebied. Het is moeilijk om de poëzie en de poëtica van schrijvers als de Keniaan Okot P’Bitek en de Nigeriaanse Chinua Achebe ervan los te koppelen. Négritude leek de ultieme culturele manifestatie van de Afrikaanse kunstenaar te zijn. Leek, want al vrij vlug waren er tegenstemmen en niet van de minsten. Aimé Césaire, die zich met andere Haïtiaanse boegbeelden als Léon Damas en René Depestre achter de négritude geschaard hadden, nam er openlijk afstand van. Voor hem was het duidelijk dat de emancipatorische beweging in feite niet veel meer was dan een nieuwe vorm van onderworpenheid. Om dat te begrijpen, moeten we even gaan kijken naar een van de neveneffecten – sommigen zullen zeggen, een van de consequenties – van de négritude: de francofonie. Het onafhankelijkheids-project dat Frankrijk, in de persoon van president Charles de Gaulle, voor ogen had, was er een van een gemeenschap die de ex-kolonies zou verbinden met l’hexagone. Met Parijs in het centrum, aan de top van dat alles: politiek, monetair, economisch, en cultureel. Alleen de president van het West-Afrikaanse Guinee, Sékou Touré, wees dit model categoriek af. De andere onafhankelijk geworden Franse gebieden stapten erin en Senghor was één van de voormannen.

Universele roeping
Dit is het model van de ‘francofonie’, de gemeenschap van de gebieden waar het Frans een officiële taal is. De négritude werd een deel van het erfgoed van de Franse cultuur; een sterk symbool was de opneming van Senghor in de Franse hemel, de Académie Française, in 1984. Dit is geen degeneratie van de oorspronkelijke négritude, het maakte deel uit van het concept en van Senghors project dat exalterend de lof bezongen had van de Franse taal (“een taal met een universele roeping”, “het grote orgel dat zich leent tot elke stemming en tot elk effect”). Senghor had een Afrikaanse participatie in de Franse cultuur voor ogen. De evidente superioriteit van Parijs, als kathedraal van die cultuur, betekende dat er geen sprake was van ‘uitwisseling’ op basis van evenwaardigheid en wederzijds respect. De Senegalese bard mocht zijn wierook en mirre offeren aan het schrijn. En dat werd geapprecieerd. Vreemd genoeg was zijn opneming in de Académie Française de bevestiging van dat onevenwicht, en zo werd het ook in Senghors thuisbasis ervaren: veeleer een vernedering dan een eerbewijs aan Senegal. Senghor, de vader van de natie, veranderde van ‘nationaliteit’.

Tigritude
De Keniaan Ngugi wa Thiong’o geeft hierop een sterk geargumenteerde kritiek in ‘Decolonising the mind’. Hij benadrukt niet alleen de politieke, neokolonialistische betekenis van de francofonie, maar ook het cultuurimperialisme van de négritude. Met de taal werd meteen ook het hele Franse cultuurmodel overgenomen. Hij beschouwt literatuur zoals die van Senghor niet als Afrikaanse literatuur, maar als Europese, geschreven door een Afrikaan. Zeer harde en diepgaande kritiek kwam uit de pen van Wole Soyinka, vooral in zijn vroege jaren. Niet alleen omdat hij de hele pose van de négritude onnodig vond – “een tijger pronkt ook niet met zijn tigritude”, maar vooral omdat hij de ideologische achtergrond afwees. Hij stelt dat de négritude uitgaat van een veralgemenend beeld van Afrika, en waarmee alle Afrikanen zich zouden moeten identificeren. Hij noemt het een gemeenschappelijk achterdoek.

“De esthetische kwaliteit van een werk vloeide voort uit de capaciteit van de dichter om zo getrouw mogelijk het negro-Afrikaanse model te benaderen”
–Kossi Efoui–
Geen vertellingen bij houtvuur
Afrika staat dan voor instinctief en emotioneel (tegenover het Europese rationalisme), voor ritme en dans, voor sensualiteit en natuur. Soyinka herkent zich daarin niet. Zijn ‘wortels’ zijn geen vertellingen bij een houtvuur, maar boeken. Zijn Afrika is er een van auto’s en computers. Bij hem geen dithyrambische verzen over de tamtam of Zulu-leider Chaka.

“Ik zal u zeggen hoe ik schrijf. Ik heb een tafel, zoals iedereen, ik heb ook een schrijfmachine, en een pen, en inkt. Ik heb geen archief vol recepten.”
–Tchicaya U Tam’si–

“Literatuur komt van een bepaalde plaats, maar leeft altijd in haar eigen koninkrijk.”
–Ben Okri–

“Ma parole Chaka, tu es poète… ou beau parleur… un politicien!”
In deze regel uit ‘Chaka’ van Senghor krijgen we mooi de verbinding tussen taal en macht. Inderdaad, Senghor was dichter én president, en dat is in Afrika geen ongewone combinatie, of was het toch niet. De lijst is lang van de dichters-politici: Agostinho Neto, de eerste president van Angola, Amilcar Cabral, vrijheidsstrijder uit Guinee-Bissau, Nnandi Azikiwe, eerste president van Nigeria, om er maar enkele te noemen. Ook als we een beweging maken in de tijd, verder naar het verleden of naar het heden, is het duidelijk dat er een meer dan toevallige band bestaat tussen politieke macht en literatuur, en dan, vooral, poëzie. Een verklaring hiervoor zou de status van het woord in Afrika kunnen zijn. In heel wat Afrikaanse maatschappijen stond degene die het woord meester was in zeer hoog aanzien. ‘Taalbeheersing’ was een vorm van macht. De fundamenten van de maatschappij, zoals de geschiedenis, de spiritualiteit, de sociale en economische structuur, de grondwetten, werden bewaard in gesproken taal. De personen die dat beheersten, waren dus van kapitaal belang. Ze werden niet alleen geëerd, maar ook gevreesd, want zij hadden autoriteit. Als de machthebber inging tegen de basisprincipes van de samenleving, kon het erg gevaarlijk worden indien zij zouden beginnen spreken. In heel wat gevallen hadden die machthebbers hofdichters in dienst, die een hoge sociale functie bekleedden. Hun loyauteit was van levensbelang.

“Vooral in de moderne Afrikaanse staat is de positie van de schrijver die van een uithangbord voor de machinerie van de staat.”
–Wole Soyinka–
Soyinka’s uitspraak is een vage generalisering, natuurlijk, maar ze geeft een idee van de macht van de taal. Dat blijkt niet alleen uit de lange lijst van dichters-politici, maar ook van Afrikaanse dichters die gevangen werden gezet (Soyinka en Ngugi wa Thiong’o, om er maar twee te noemen), of zich verplicht zagen tot ballingschap (ik durf zelfs niet aan een lijst te beginnen!), of zelfs vermoord (Ken Saro-Wiwa en zijn strijd voor de rechten van de Ogoni in de Niger-delta zegt u waarschijnlijk wel iets).

“Als ik mijn gedichten voordraag, bestaat de helft van het publiek uit geheimagenten.”
–Chenjerai Hove–
Il n’a pas besoin de papier; seulement la feuille sonore du dyâli et le stylet d’or rouge de sa langue
Als we het hebben over ‘officiële’ mondelinge teksten gaat het vooral om po’zie. Poëzie heeft immers heel wat technieken om een tekst te verankeren in het geheugen, u weet wel: rijm en binnenrijm, ritme en metrum – als dat niet klopt, weet je dat er iets ontbreekt), strofen en refrein, geijkte beelden en formules. Volgens sommigen is de orale poëzie de echte, ‘authentieke’ Afrikaanse literatuurvorm. De geschreven poëzie waarvan wij kennis kunnen nemen, zou niet echt relevant zijn in Afrika zelf. Een dergelijke gedachte bevestigt Afrika als ‘een andere wereld’: traditioneel, archaïsch. Juist, dat Afrika waarin iemand als Soyinka zich niet herkent. Het ‘andere’ zit ook in de manier waarop ‘literatuur’ wordt benaderd. Als wij het over poëzie hebben, denken we automatisch aan een gedrukte tekst, in een boek. Dat is wel een zeer enge visie. Op die manier wordt poëzie ingeschakeld in het economische proces, wordt het handelswaar. Het is moeilijk om mondelinge poëzie hierin een plaats te geven. Maar poëzie is geen materie, het is een handeling (of – volgens Aristoteles – een dynamisch proces). Het is een specifiek gebruik van taal, een eigen benadering van de werkelijkheid, of een instrument om een werkelijkheid te creëren of te manipuleren. “Po’zie is een daad”, inderdaad, en niet alleen van bevestiging. Tom Lanoye is een performend dichter en een dichtend performer, en als je er even over nadenkt, zal duidelijk zijn dat hij geen uitzondering is. De laatste jaren zie je schrijvers meer en meer op een podium.

“We leven in een wereld waarin iedereen door alles beonvloed wordt, de afstand is niet van belang. Je hoeft niet vlak naast een kernafvalplaats te wonen om gevoelig te zijn voor de straling.”
–Tchicaya U Tam’si–
Vous êtes les témoins du monde nouveau qui sera demain
In het gedicht ‘Tyaroye’ spreekt Senghor tot de Senegalese ‘tirailleurs sénégalais’ die in de Tweede Wereldoorlog gesneuveld zijn, in dienst van la patrie. Deze ‘getuigen van het onsterfelijke Afrika’ zijn voor hem ook de getuigen van een nieuwe wereld, die we nu multicultureel zouden noemen. Négritude was een poging om zich te positioneren in een globaliserende wereld, om een evenwicht te vinden tussen zelfrespect en assimilatie. De wieg ervan stond niet voor niets in Parijs, het summum van de multiculturaliteit van die dagen. Wie de moeite doet om die po’zie te herlezen, kan er moeilijk om heen dat het een valabel en goed overdacht project was. Het is te complex om het tot enkele clichés te kunnen herleiden. Het hele debat over ‘to be or not to be nègre’ behoort niet tot het verleden. Het zijn geen vragen die ondertussen al beantwoord werden, integendeel. Ik hoor ze elke dag weer, hier, in België. En dat is de reden waarom ik die ‘oude’ discussie weer heb willen opnemen.

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2790   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Met de steun van

 2790  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.