Yasuní is een natuurpark dat internationaal erkend is om zijn bijzondere rijkdom aan biodiversiteit. In het woud leven inheemse groepen, zoals de Huaorani, de Tagaeri en de Taromenane. Bepaalde delen van het park zijn al onder de voet gelopen door petroleumexploitatie en houtkap.
Momenteel is het ITT- blok (Ishipingo – Tambococha-Tiputini), in het westelijke deel van het park, nog onontgonnen gebied maar minstens twintig procent van Ecuador’s olievoorraden bevindt zich in de ondergrond van het park, zoals u eerder al kon lezen in
MO*. Buiten dat ITT-blok opereren bedrijven als Repsol (Spanje), Petroamazonas (Ecuador- of Petroriental (Chinees). Bedoeling van het Yasuní voorstel is om de exploitatie van het ITT-blok tegen te houden en zo de biodiversiteit te redden, de natuurlijke leefomgeving van de inheemse gemeenschappen te vrijwaren, en tegelijk de globale opwarming niet nog erger te maken. Maar in ruil voor de inkomsten die het land op die manier misloopt, zou de internationale gemeenschap met geld moeten komen.
Concreet gaat het om een
pilootproject waarmee Ecuador op de klimaattop van Kopenhagen wil uitpakken. Vorige week was er in het federale parlement al een speciale delegatie te gast, van de projectleiders Roque Sevilla en Carlos Larrea, om de gesprekken voor te bereiden. De reacties van de parlementsleden toen waren voorzichtig positief, maar een en ander moet nog uitgeklaard worden, onder meer de herkomst van het geld indien België het project zou steunen.
Geld voor natuur
Bedoeling van het project is om over een periode van 13 jaar 7200 miljoen dollar bijeen te brengen. Die prijs stemt overeen met de gemeden CO2 emissies, afkomstig van de 850 miljoen vaten die er in de ondergrond liggen. Dat bedrag van 7200 miljoen dollar wil de Ecuadoraanse regering bijeen brengen, gespreid over dertien jaar, de termijn dat de exploitatie van het gebied zou bestrijken. Dit geld kan komen van privé initiatieven, internationale instellingen, regeringen, of individuen. Eventueel wil Ecuador zelf de helft van dit bedrag voor zijn rekening nemen. Het project valt buiten de waaier die momenteel erkend is in het Kyotoprotocol, en geeft aan landen of bedrijven die hier geld voor veil hebben, geen extra emissierechten.
In ruil voor de financiële steun, ontvangen die donoren wel een Yasunícertificaat, een CGT (Certificado de Garantia Yasuní). Indien later – door deze regering of een volgende- het ITT-blok toch ontgonnen zou worden, dient de Ecuadoraanse regering die CGTs opnieuw uit te keren aan de donor.
Klimaatrechtvaardigheid
Het project berekende hoeveel het “eerlijke deel” voor elk van de rijke landen zou bedragen, rekening houdend met de financiële draagkracht (bnp) en de emissies van het betreffende land. Uiteindelijk zijn al de olieopbrengsten ook teruggevloeid naar de rijke landen. Aan België vraagt men een bijdrage van 6,04 miljoen dollar per jaar. Voor Spanje zou dat 18,5 miljoen dollar per jaar bedragen. Aan Groot-Brittannië 36 miljoen, aan Duitsland 50 miljoen. Aan de VS 204,46 miljoen dollar. Die financiële compensatie wordt gezien als een soort van ecologische schuld die zo kan vereffend worden want uiteindelijk is die petroleum vooral vooral afgevoerd naar de ontwikkeling van de rijke landen.
Schone ontwikkeling
Het bijeengebrachte geld zal terecht komen in een fonds dat toevertrouwd wordt aan de VN-ontwikkelingsorganisatie UNDP en zal in Ecuador in hoofdzaak besteed worden aan projecten voor hernieuwbare energie (geothermische, zonneënergie en biomassa). Het plan is dat de opbrengsten van die projecten dan weer zouden terugvloeien naar andere, duidelijk afgelijnde initiatieven, namelijk van energie-efficiëntie, herbebossing, en economische projecten voor de inheemse gemeenschappen- zoals ecotoerisme en agroforestry.
In juni al zegde de Duitse regering haar formele steun toe en engageerde zich ertoe om het initiatief bij de EU en de OESO te promoten. Ook met Spanje en met Groot- Brittannië zijn er onderhandelingen aan de gang. Bedoeling is dat tegen de klimaattop in Kopenhagen zoveel mogelijk rijke landen hun schouders onder het project zouden zetten om tot een echte erkenning te komen. Yasuní zou zo een pilootproject zijn, dat kan nagevolgd worden door regeringen elders in de wereld waar petroleumexploitaties de biodiversiteit en de habitat van inheemse gemeenschappen verstoren, zoals Peru, Brazilië, Colombia, India, de Filippijnen, Congo, Madagascar of Papua-Nieuw Guinea.
De publieke opinie
In mei dit jaar werd er in Ecuador een publieke enquête gehouden over het project. 67,2 procent van de bevolking sprak daarbij zijn steun uit voor dit project. De inheemse organisaties zelf wijzen erop dat zij willen betrokken worden bij het overleg, en vooral bij de beslissingen over de bestemming van de financiële middelen. Hier in België volgt inmiddels een Yasuníwerkgroep, bestaande uit een aantal NGO’s zoals 11.11.11, Broederlijk Delen, Groenhart, Vodo, WWF, Protos, BBL, Oxfam België en anderen de onderhandelingen op. In een brief aan de ministers van Buitenlandse Zaken (toen nog Yves Leterme), van Ontwikkelingssamenwerking Charles Michel en van Energie en Klimaat, minister Magnette, vroegen ze de nodige steun voor dit project. Volgens de NGO’s kan het geld hiervoor komen uit de veiling van de emissierechten, CO2 taksen, schuldaflossing of andere creatieve oplossingen die olieverbruik afremmen of schone ontwikkeling stimuleren. Belangrijk is ook dat dit voorstel een model is om de biodiversiteit te beschermen, een thema dat ook de komende jaren nog sterk in de aandacht kan komen. Ecuador kan met dit voorstel ook op dit vlak baanbrekend zijn.