Ann Smedts geeft les in het secundair onderwijs en is mama van vier schoolgaande kinderen. Daarnaast volgt ze aan de UGent de masteropleiding Gender en Diversiteit.
Op zoek naar een volmaakte taal
Leerlingen het etiket 'taalachterstand' opplakken en hen complimenteren voor hun 'goede Nederlands'? Het is goedbedoeld, maar misschien moeten we zulke opmerkingen toch eens kritisch bekijken, bedenkt Ann Smedts, leerkracht en masterstudente, zich in. En misschien moeten we soms de inhoud van de discussie niet bedelven met discussies over woorden.
‘Sticks and stones may break my bones, but words will never hurt me.’ Stokken en stenen kunnen mijn botten breken, maar woorden zullen mij nooit pijn doen. Dat gaat al lang niet meer op. Woorden kwetsen wél. Misschien soms wel meer, net omdat de schade vaak onzichtbaar blijft. Moeten we naast zinloos geweld ook plaats maken voor taalgeweld?
Ik hoor het u al denken: weer iemand die wil beslissen welke woorden er wel of niet mogen gebruikt worden. Op den duur krijg je niets meer gezegd. Ik geef u, voor een deel, gelijk. Die talige gevoeligheden lijken er soms voor te zorgen dat het moeilijk wordt om iets gezegd te krijgen zonder op iemands tenen te trappen. Woke zijn, heet dat volgens jongeren.
‘Domme, domme fouten’
Het lijkt meer te gaan over de woorden die je gebruikt dan het onderwerp waarover je iets wil vertellen.
Ook in de klas vind je dit terug. Leerlingen zijn zich van kleins af aan bewust dat je sommige woorden maar beter niet meer zegt. Dat we niet praten in stereotypen. Dat we geen veralgemeningen gebruiken wanneer we het hebben over een groep mensen. Dat we vooral op zoek moeten gaan naar datgene wat ons verbindt, in plaats van naar datgene wat ons scheidt.
En dat is allemaal prima. Want de onderliggende boodschap is er eentje van verdraagzaamheid. En daar kan niemand iets op tegen hebben, toch?
Het wordt leerkrachten nu in de lerarenopleiding aangeleerd: het gedrag van het kind is fout, niet het kind zelf. Deze evolutie in hoe we iets zeggen tegen kinderen, maar vooral hoe we over kinderen spreken, kan alleen maar gezien worden als een vooruitgang. En moet absoluut toegejuicht worden.
‘Wat is je Nederlands goed!’
Toch kan er soms wat ruis zitten op al die goedbedoelde en positieve boodschappen. Wanneer je bijvoorbeeld tegen een leerling met een andere etnische afkomst verwonderd zegt: ‘Amai, jouw Nederlands is goed.’
Op het eerste zicht lijkt er niks aan de hand. Je spreekt immers een kind aan waarvan je denkt dat de thuistaal niet Nederlands is en geeft een compliment, dat zijn of haar Nederlands goed is. Het wordt net iets pijnlijker als blijkt dat het kind – net als de ouders - In België geboren is, naar een Nederlandstalige school is gegaan en in een Nederlandstalige sportclub zit. Het feit dat het kind goed Nederlands praat, leest en schrijft is dus helemaal niet verwonderlijk.
Wat je dan, vaak met de beste bedoelingen, meegeeft is een algemeen beeld: dat leerlingen met een andere etnische achtergrond slecht zijn in Nederlands. Onderhuids is het geen verwondering, maar een uiting van een bepaald wereldbeeld. En dus, jawel, een vooroordeel.
Een leerling met een andere etnische afkomst krijgt bijna automatisch het etiket ‘taalachterstand’ op zich gekleefd. Het zit ‘m ook vaak in andere uitspraken. Vragen als ‘Waar ben je geboren?’, ‘Welke taal spreken jullie eigenlijk thuis?’ of ‘Mag jij dat wel van je godsdienst?’ Het zijn allemaal voorbeelden van een bepaald beeld dat je van die leerling hebt, zonder het zeker te weten, en bij uitbreiding van de groep waar die leerling toe behoort.
Wanneer je keer op keer hoort dat je beter scoort dan de “gemiddelde andere persoon” uit jouw etnische groep, of ‘dat jouw Nederlands toch wel heel erg goed is voor een Marokkaan’, dan heeft dat vroeg of laat invloed op jouw zelfbeeld.
De bedoeling van de zender, het ongenoegen van de ontvanger
Het zijn deze dagelijkse – en op het eerste zicht kleine - opmerkingen die voor een kind telkens een bevestiging kunnen zijn dat ze anders zijn. Dat ze er, omwille van hun anders-zijn, niet bij horen. En, nog erger, dat ze eer ook nooit bij zullen horen.
Microagressie, zo worden zulke kleine opmerkingen genoemd. De persoon die ze geeft, ziet ze niet gezien als fout, ongepast of kwetsend. Maar de ontvangers van deze microagressie zien het helemaal anders.
En daar wordt het een beetje hachelijk. Want wanneer ontvangers van zulke opmerkingen, of de groep waartoe ze horen, hun ongenoegen laten blijken of hun eigen micro-opstandje ontketenen, worden ze afgeschreven als flauw, overgevoelig en misschien zelfs te woke voor hun eigen bestwil.
Ergens moet er toch een tussenweg zijn, niet?
Persoonlijk vind ik ‘flietjes van de Chinees’ flauwe, onnozele humor, maar het staat iedereen vrij om over de grond te rollen van het lachen. Het is voor mij net zo goed helemaal oké om te laten blijken dat je niet gediend bent met een dergelijke ‘grappig bedoelde’ opmerking. Wees wel voorbereid op de dooddoener ‘Het was maar om te lachen, hé.’
Eventuele excuses
Wat ik eigenlijk vooral niet wil, is de situatie waarin een van mijn professor in zich onlangs in bevond. Ze begon haar les door zich te excuseren voor eventueel taalgebruik dat eventueel iemand zou kunnen kwetsen. Voor de goede orde: ze had helemaal nog niets gezegd wat misschien ook maar dat beetje kwetsend of fout had kunnen zijn.
Lees ook
Meer professoren wikken en wegen voortdurend hun woorden. Uit goede bedoelingen, omdat ze hun boodschap zo inclusief mogelijk willen brengen. Maar als we voortdurend moeten nadenken over hoe we iets gaan zeggen, raakt de essentie – ondanks al onze goede intenties – bedolven onder allerlei woorden, termen en definities waardoor we bijna onverstaanbaar worden. Het maakt eender welke discussie bijna onmogelijk. En zonder discussie is elke kans op vooruitgang verloren.
Maak MO* mee mogelijk.
Word proMO* net als 2798 andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.
Meer verhalen
-
Nieuws
-
Analyse
-
Nieuws
-
Nieuws
-
Nieuws
-
Nieuws